ECLI:NL:RBNNE:2025:3037

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
24/76
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik in ruime zin

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 26 juni 2025, wordt de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser behandeld. Eiser, die in bezwaar ging tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), was van mening dat het CBR ten onrechte het psychiatrisch rapport van keurend arts R. Graveland had gebruikt als basis voor de ongeldigverklaring. Eiser had eerder een alcoholgehalte van 810 μg/l geconstateerd en had een contra-expertise van psychiater dr. D.J. Vinkers ingediend, die tot een andere conclusie kwam dan Graveland. De rechtbank oordeelt echter dat het CBR op basis van het rapport van Graveland terecht tot de conclusie kon komen dat eiser alcoholmisbruik in ruime zin vertoonde. De rechtbank stelt vast dat de diagnose van Graveland voldoende onderbouwd was en dat het CBR zich op deze diagnose mocht baseren. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukt dat de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin niet alleen op basis van een enkele aanhouding kan worden vastgesteld, maar dat het CBR ook andere relevante factoren in overweging heeft genomen, zoals eerdere aanhoudingen en het alcoholgebruik van eiser. De rechtbank concludeert dat het CBR terecht het rijbewijs van eiser ongeldig heeft verklaard en dat de uitspraak in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/76

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. van 't Hoff),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. drs. M.M. Kleijbeuker).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser omdat hij wegens alcoholmisbruik in ruime zin niet geschikt is bevonden. Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij voert aan dat het CBR ten onrechte het rapport van de keurend arts ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit. Eiser heeft in bezwaar een contra-expertise van psychiater dr. D.J. Vinkers (Vinkers) overgelegd. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het CBR op basis van het rapport van de psychiater R. Graveland (Graveland) tot de conclusie kon komen dat er bij eiser sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin en dat het CBR het rijbewijs van eiser daarom terecht ongeldig heeft verklaard. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 24 juli 2023 heeft het CBR besloten om het rijbewijs van eiser vanaf 31 juli 2023 ongeldig te verklaren.
2.1.
Met het bestreden besluit van 27 november 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Bij eiser is als bestuurder van een motorrijtuig op 8 oktober 2022 een alcoholgehalte van 810 μg/l (= 1,863 ‰) geconstateerd. Eerder was bij eiser op 14 januari 2018 een alcoholgehalte van 840 μg/l (= 1,932 ‰) geconstateerd.
3.1.
Gelet op de aanhoudingsgegevens van 8 oktober 2022 is aan eiser bij besluit van 18 oktober 2022 een onderzoek naar zijn geschiktheid opgelegd.
3.2.
Het vermoeden van ongeschiktheid is onderzocht tijdens een onderzoek naar eisers geschiktheid op 25 maart 2023. Het onderzoek is verricht door keurend arts Graveland, psychiater aan de hand van paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 betreffende misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs).
3.3.
Graveland heeft zijn bevindingen vastgelegd in het verslag van 13 mei 2023. Graveland concludeert dat er bij eiser voorafgaand aan de aanhouding op 8 oktober 2022 sprake was van alcoholmisbruik in ruime zin en volgens DSM-5-criteria. Hij concludeert verder dat sinds de laatste aanhouding sprake is van een remissie. Bij voortgaande remissie zou eiser volgens de Regeling eisen geschiktheid 2000 na heronderzoek vanaf 9 oktober 2023 weer rijgeschikt verklaard kunnen worden.
3.4.
In de bezwaarprocedure heeft eiser een contra-expertise van Vinkers ingebracht. Volgens Vinkers kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin. Graveland heeft desgevraagd op dit rapport gereageerd en heeft daarbij aangegeven geen aanleiding te zien om zijn bevindingen te wijzigen. Naar aanleiding hiervan heeft eiser de gronden van bezwaar nog aangevuld.
Mocht het CBR de bevindingen van de keurend arts ten grondslag leggen aan het besluit?
4. Eiser voert in de kern aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Volgens eiser is het rapport van Graveland niet zorgvuldig en concludent zodat het CBR zich hierop niet mocht baseren. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat in het rapport niet inzichtelijk is gemaakt welke argumenten leiden tot de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin. Van binge drinken en onderrapportage is volgens eiser geen sprake. Onderaan de streep is de enige aanwijzing die overeind blijft dat sprake is van recidive. Dat op zich is onvoldoende om de conclusie alcoholmisbruik in ruime zin te kunnen dragen. Dit wordt ook ondersteund door de contra-expertise van Vinkers. Het CBR had zich volgens eiser dan ook niet kunnen baseren op het psychiatrisch rapport van Graveland.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de redeneringen in het rapport van psychiater Graveland begrijpelijk zijn en dat de conclusie dat er sprake was van alcoholmisbruik in ruime zin daarop aansluit. De rechtbank volgt eiser niet dat het rapport niet de feiten, omstandigheden en bevindingen bevat waarop het berust en dat niet op een inzichtelijke en consistente wijze is uiteengezet op welke gronden de bevindingen berusten. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.2.
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), dat in een geval waarin de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ is gesteld, slechts aanleiding bestaat om het bestreden besluit dat is gebaseerd op een psychiatrische rapportage niet in stand te laten indien de rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren. [1] Daarbij is het niet aan het CBR en niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat. [2]
4.3.
Het diagnosticeren van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen is gericht op het algemene belang van de verkeersveiligheid. De diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ ten behoeve van CBR-zaken is een beschrijvende diagnose waarbij alle gegevens worden gebruikt die wijzen in de richting van problemen rond alcoholgebruik, terwijl aanwijzingen dat het onwaarschijnlijk is dat bij betrokkene sprake is van met alcoholgebruik gerelateerde problemen niet aanwezig zijn. Om tot een diagnose te kunnen komen heeft de psychiater de anamnese, het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek, en het laboratoriumonderzoek als instrumenten tot zijn beschikking. [3]
4.4.
De diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ kan in de praktijk niet uitsluitend worden gesteld op grond van de anamnese in combinatie met een sterk verhoogd ademalcoholgehalte. Reden daarvoor is dat de betrouwbaarheid van de anamnestische gegevens in de keuringssituatie laag is, omdat de bestuurder in kwestie het rijbewijs doorgaans wenst te behouden. Verder is het ademalcoholgehalte steeds een momentopname. Daarom kan de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ alleen worden verkregen met de hulp van meerdere aanwijzingen die deze diagnose ondersteunen en die een aanwijzing kunnen vormen voor aanwezigheid van alcoholproblemen. Deze aanwijzingen kunnen onder meer worden gevonden in de omstandigheden van de aanhouding. Daarbij valt te denken aan contextuele zaken of observaties van de verbalisanten, zoals het (relatief) ontbreken van intoxicatieverschijnselen tijdens de aanhouding, die in het proces-verbaal zijn genoteerd. [4]
4.5.
De rechtbank overweegt dat Graveland volgens het verslag van bevindingen aan de diagnose misbruik van alcohol onder meer ten grondslag heeft gelegd dat eiser eerder is aangehouden onder invloed van alcohol en dat hij eerder een EMA-cursus heeft gevolgd, maar toch onder invloed van alcohol heeft deelgenomen aan het verkeer. Graveland heeft verder aangegeven dat sprake is geweest van onderrapportage en bingedrinking. Volgens Graveland is geen sprake van een verantwoordelijke omgang met alcohol. Daarbij betrekt Graveland dat eiser heeft aangegeven nog forse hoeveelheden alcohol te drinken in het weekend (naar eigen zeggen 6-7 glazen bier), hoewel eiser een te hoge bloeddruk en overgewicht heeft. Graveland concludeert dat deze bevindingen weliswaar afzonderlijk niet concludent hoeven te zijn, maar dat juist de combinatie suspect voor alcoholproblematiek is. Dit zeker ook, zo meldt Graveland in zijn rapportage, bezien in het licht van de duidelijke verhoogde prevalentie van stoornissen in het gebruik van alcohol in de populatie die is aangehouden vanwege het rijden onder invloed van alcohol. Graveland concludeert dat de psychiatrische diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ moet worden gesteld.
5. De rechtbank gaat hierna in op de beroepsgronden die zijn gericht tegen de rapportage en beoordeling door Graveland waar het CBR zich bij de ongeldigverklaring op heeft gebaseerd. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Contra-expertise
6. Eiser heeft de bevindingen van Graveland bestreden en heeft daartoe in de bezwaarprocedure een contra-expertise van Vinkers ingebracht. Vinkers heeft zelf onderzoek verricht en komt tot een andere conclusie dan Graveland. Dat de psychiater in de contra-expertise tot een andere conclusie komt, betekent op zichzelf nog niet dat daaruit al kan worden afgeleid dat het onderzoek verricht door Graveland onzorgvuldig is geweest of dat aan de juistheid van dat rapport moet worden getwijfeld. Wel dient het CBR de contra-expertise te betrekken bij de beoordeling of het door het CBR aan de ongeldigverklaring ten grondslag gelegde bevindingen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en voldoende concludent zijn. Dat is in dit geval ook gebeurd. Daarbij is Graveland in de gelegenheid gesteld op de contra-expertise te reageren. Het CBR heeft de contra-expertise en de reactie daarop betrokken in de heroverweging in bezwaar. Het CBR heeft geen aanleiding gezien om de ongeldigverklaring te herroepen.
6.1.
De rechtbank kan het CBR hierin volgen. Eiser heeft aangegeven dat Vinkers, in tegenstelling tot Graveland, ruim de tijd heeft genomen voor het onderzoek en goed heeft doorgevraagd. Uit die stelling en de stelling dat het onderzoek van Vinkers meer gedegen zou zijn, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het onderzoek van Graveland niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank is verder van oordeel dat het CBR in dit geval mocht uitgaan van de bevindingen van Graveland. Graveland heeft in zijn rapport aangegeven op basis van welke omstandigheden naar zijn deskundig oordeel sprake is van meerdere aanwijzingen voor alcoholmisbruik in ruime zin. Dat Graveland deze aanwijzingen in onderling verband en in combinatie heeft beschouwd, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat hij niet tot zijn diagnose alcoholmisbruik in ruime zin heeft kunnen komen. In een afzonderlijke paragraaf 12 heeft Vinkers commentaar gegeven op het rapport van Graveland. Het betreft de conclusies van Graveland over het gebruik van alcohol in grotere hoeveelheden of langduriger dan de bedoeling was, de onderrapportage en de eerdere aanhouding en EMA. De rechtbank ziet in dit commentaar in de contra-expertise in dit geval geen aanleiding voor het oordeel dat het CBR de diagnose van de keurend arts niet ten grondslag had mogen leggen aan de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser. De rechtbank gaat hierop nader in bij de bespreking van de verschillende aspecten van de bevindingen van de keurend arts die eiser bestrijdt.
Recidive
7. Eiser voert aan dat het enkele feit dat sprake is van recidive, ook na het volgen van een EMA, onvoldoende is om van alcoholmisbruik te kunnen spreken. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1095). De rechtbank volgt eiser dat het enkele gegeven dat eiser eerder is aangehouden en een EMA-cursus heeft gevolgd niet voldoende is om te kunnen komen tot de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin. De rechtbank overweegt dat Graveland bij zijn bevindingen heeft betrokken dat eiser eerder is aangehouden in verband met het rijden onder invloed waarna hij een EMA-cursus heeft gevolgd. Hoewel deze omstandigheid op zichzelf niet de conclusie alcoholmisbruik in ruime zin kan dragen, betekent dat naar het oordeel van de rechtbank niet dat aan deze aanwijzingen in zijn geheel en in samenhang bezien met de andere aanwijzingen geen betekenis kan toekomen. Het CBR heeft in het bestreden besluit toegelicht dat in het geval van eiser, naast de eerdere aanhouding en EMA, sprake is van meerdere omstandigheden die maken dat tot de diagnose alcoholmisbruik kon worden gekomen. De rechtbank kan dat volgen. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat enkel de recidive en de EMA in dit geval hebben geleid tot het oordeel dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin en dat de diagnose op voorhand al vaststond.
Onderrapportage alcoholgebruik bij aanhouding
8. Eiser voert aan dat van onderrapportage van het alcoholgebruik geen sprake is. Eiser voert aan dat hij bij het onderzoek heeft verklaard dat hij het precieze aantal niet meer wist, vluchtig een getal noemde en aangaf "sowieso meer dan 10 glazen" te hebben gedronken. Volgens de contra-expertise van Vinkers is geen sprake van onderrapportage, omdat eiser verklaard heeft “sowieso meer dan 10 glazen” te hebben gedronken. Eiser stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de mogelijkheid dat de drankjes geen standaard alcoholeenheden betroffen.
8.1.
Het CBR baseert zich op de conclusies van Graveland dat sprake is van onderrapportage. Daarvoor wordt verwezen naar het verslag van bevindingen van Graveland en naar de reactie van Graveland op de contra-expertise. Graveland heeft in zijn reactie aangegeven dat ‘sowieso meer dan 10’ in het algemeen niet verwijst naar het drievoudige aantal, zoals bij eiser het geval was. Graveland ziet geen aanleiding om zijn diagnose aan te passen.
8.2.
De rechtbank overweegt dat eiser niet bestrijdt dat onderrapportage (het opgeven van een te laag alcoholgebruik) een aanwijzing kan zijn voor alcoholmisbruik. Verder overweegt de rechtbank dat Graveland onderrapportage mocht betrekken bij de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’. Uit het verslag van Graveland blijkt dat eiser heeft aangegeven sowieso meer dan tien glazen cola berenburg te hebben gedronken. Graveland heeft in zijn bevindingen genoteerd dat de door eiser genoemde hoeveelheid niet overeenkomt met het geconstateerde ademalcoholgehalte. Het staat niet ter discussie dat het ademalcoholgehalte duidt op het gebruik van 29 alcoholeenheden. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat Graveland het door eiser opgegeven alcoholgebruik niet als onderrapportage heeft mogen kwalificeren, gelet ook op de reactie van Graveland op de contra-expertise. Waar eiser stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de mogelijkheid dat geen sprake was van standaard alcoholeenheden, is niet gebleken dat daarvan sprake was. Eiser heeft dat niet aannemelijk gemaakt. Bovendien heeft eiser eerder een soortgelijk onderzoek gehad, en is hij dus eerder al met die vraag geconfronteerd. Indien sprake zou zijn van afwijkende verhoudingen had het op de weg van eiser gelegen dat aan te geven. Het CBR heeft dat in het bestreden besluit ook aangegeven. Dat heeft eiser in het gesprek met Graveland niet gedaan en ook niet in reactie op de bevindingen van Graveland in het kader van het recht om correcties en aanvullingen op het rapport in te dienen. Ook op een later moment heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de verhouding van de mixdrank dusdanig was dat de conclusie van onderrapportage niet kon worden getrokken. De enkele stelling van eiser dat sprake was van een andere verhouding acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. Wat eiser daarover in beroep heeft aangevoerd, slaagt niet.
Bovenmatig alcoholgebruik
9. Eiser bestrijdt niet dat hij voor zijn aanhouding 29 alcoholeenheden heeft gedronken. Eiser voert aan dat dit een incidentele uitschieter was in het alcoholgebruik en dat in de periode van een jaar voor de aanhouding sprake is geweest van sociaal alcoholgebruik. Van binge drinken is volgens eiser geen sprake. Volgens eiser is de definitie die Graveland heeft gehanteerd niet juist. Eiser verwijst naar de Richtlijn diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. Het alcoholgebruik van eiser voldoet niet aan de daarin opgenomen richtlijn voor het vaststellen van binge-drinking. Eiser is het niet eens met de verwijzing door Graveland en het CBR naar wat Trimbos en Jellinek hierover aanhouden. Volgens eiser kan bij een eenmalige uitschieter geen sprake zijn van binge drinken. Eiser geeft aan dat hij normaal gesproken doordeweeks twee tot drie glazen en in het weekend zes tot zeven glazen drinkt, wat onder de grens voor binge drinken ligt. Van bovenmatig alcoholgebruik is volgens eiser evenmin sprake.
9.1.
Het CBR brengt daartegen in dat geen sprake is van een eenmalige uitschieter, aangezien eiser in 2018 ook met een zeer hoog alcoholgehalte is aangehouden. Hoewel dit niet direct misbruik bewijst, is het wel opmerkelijk, aldus het CBR in het verweerschrift. Ook toen verklaarde eiser namelijk dat hij niet kon inschatten hoeveel hij had gedronken. Eiser betwist niet dat hij op de avond van de laatste aanhouding 29 alcoholeenheden binnen vijf uur dronk, wat volgens Graveland als binge drinken geldt. Graveland wijst in dat kader op eisers gebrekkige controle over zijn alcoholgebruik. De conclusie binge drinken kan niet worden uitgesloten op basis van eisers eigen verklaringen. Verder volgt het CBR de conclusie van Graveland dat sprake is van bovenmatig alcoholgebruik.
9.2.
De rechtbank overweegt dat Graveland in zijn bevindingen heeft aangegeven dat sprake was van onderrapportage van het alcoholgebruik bij de aanhouding. Het feit dat eiser heeft aangegeven dat hij niet meer precies weet hoeveel hij had gedronken geeft volgens Graveland aan dat eiser niet goed zicht had op zijn omgang met alcohol en dus geen sprake was van een goede controle over zijn alcoholgebruik. Er was volgens Graveland sprake van een onverantwoordelijke omgang met alcohol. Graveland geeft verder aan dat volgens hem sprake is van overmatig drankgebruik door eiser. Dit is een aanwijzing voor alcoholmisbruik. De rechtbank overweegt dat Graveland in zijn verslag van bevindingen heeft aangegeven dat sociaal gebruik van alcohol is toegestaan. Gebruik van alcohol waarmee je jezelf of anderen in de problemen kunt brengen, is geen sociaal alcoholgebruik, maar misbruik, aldus Graveland. De rechtbank volgt het CBR dat dit geldt voor de dag van de aanhouding. Het CBR heeft zich op het standpunt mogen stellen dat hier sprake van misbruik is geweest in relatie tot de verkeersveiligheid. Voor wat betreft het opgegeven alcoholgebruik, heeft Graveland er verder op gewezen dat eiser in het weekend nog geregeld forse hoeveelheden alcohol dronk, hoewel eiser een hoge bloeddruk en overgewicht heeft. Ook dit getuigt volgens Graveland niet van een verantwoordelijke omgang met alcohol. Graveland heeft dit aspect betrokken in zijn diagnose dat sprake is van alcoholmisbruik. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat Graveland dit niet heeft mogen doen. Graveland heeft in zijn bevindingen de door eiser genoemde 6-7 glazen in het weekend betrokken, maar heeft in de reactie op de contra-expertise vermeld dat de onderrapportage bij de aanhouding de vraag opriep of deze inschatting van eiser niet een onderrapportage van de werkelijke hoeveelheid was. Graveland heeft aangegeven dat het vermelde alcoholgebruik schadelijk is voor de gezondheid van eiser, gelet op zijn overgewicht en hoge bloeddruk. Mede gelet hierop is geen sprake van sociaal gebruik. Uit de bevindingen van Graveland volgt dat dat volgens hem ook het geval is bij de door eiser gerapporteerde hoeveelheden. Vinkers heeft daarop als commentaar gegeven dat eiser geen problemen heeft gehad om zijn alcoholgebruik te minderen. Ook geeft hij aan dat het maar de vraag is of er causaal verband is tussen het overgewicht en het alcoholgebruik. De gemeten bloeddruk lijkt volgens Vinkers gerelateerd te zijn aan het onderzoek en eiser is niet bekend met hypertensie. De rechtbank ziet hierin onvoldoende grond voor het oordeel dat het CBR zich niet heeft mogen baseren op de bevindingen van Graveland. In het bestreden besluit voert het CBR aan dat overmatig alcoholgebruik voor gezondheidsproblemen kan zorgen. Bij de EMA is eiser uitdrukkelijk gewezen op de effecten, gevolgen en risico’s van alcohol. Dat eiser dit niet zou weten, acht het CBR niet aannemelijk. De rechtbank kan dat volgen. Eiser betwist bovendien niet dat sprake is van (ernstige) obesitas en dat alcoholgebruik in de genoemde hoeveelheden risico’s met zich meebrengt. Het CBR wijst er verder terecht op dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet wist van zijn hoge bloeddruk. Graveland heeft in zijn reactie op de contra-expertise nader toegelicht waarom hij in de situatie van eiser tot de bevinding is gekomen dat de door eiser genoemde hoeveelheden een aanwijzing vormen voor misbruik. Uit de contra-expertise blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de beoordeling door Graveland niet deugdelijk is. Ook anderszins ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de bevindingen van Graveland niet concludent zijn.
9.3.
Over wat eiser aanvoert over binge drinking, overweegt de rechtbank nog het volgende. De rechtbank overweegt allereerst dat Graveland in zijn bevindingen ten aanzien van het door eiser gerapporteerde alcoholgebruik heeft aangegeven dat sprake is van bovenmatig alcoholgebruik. Het CBR is in het bestreden besluit ingegaan op de vraag of sprake is van binge drinking. Daarbij is verwezen naar de definitie van het Trimbos Instituut en informatie van de Jellinek. Trimbos Instituut definieert binge drinking als het drinken van vijf of meer glazen bij één gelegenheid. Jellinek geeft aan dat ‘binge’ het Engelse woord is voor braspartij en dat het gaat om het drinken van zes glazen alcohol of meer tijdens één enkele gelegenheid. Het CBR merkt op dat volgens deze informatie sprake is van binge drinking als sprake is van 5-6 glazen alcohol tijdens één gelegenheid. De rechtbank stelt vast dat er verschillende definities worden gehanteerd van het begrip binge drinking. Het alcoholgebruik van eiser voldoet volgens het CBR aan hoe Trimbos en Jellinek hiermee omgaan. De rechtbank kan dat volgen, in het bijzonder ook, maar niet alleen, voor de situatie bij de aanhouding. De door eiser genoemde richtlijn doet daar niet aan af. De rechtbank overweegt bovendien dat Graveland het door eiser gerapporteerde alcoholgebruik heeft beoordeeld als overmatig, niet zijnde sociaal gebruik, en als aanwijzing heeft betrokken bij de diagnose misbruik van alcohol in ruime zin. Dat Graveland niet (kenbaar) heeft getoetst aan de door eiser genoemde richtlijn voor wat betreft de vraag of sprake is van binge drinking, hoefde voor het CBR in dit geval geen aanleiding te zijn om zich niet te baseren op de door Graveland gestelde diagnose.
(Tussen)conclusie
10. De rechtbank ziet in voorgaande geen grond voor het oordeel dat het CBR zich niet heeft mogen baseren op de diagnose van Graveland. Hetgeen eiser overigens nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Daarbij betrekt de rechtbank dat op grond van de Regeling eisen geschiktheid 2000 een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid. Nu deze de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin heeft gesteld, was het CBR gehouden tot ongeldigverklaring van het rijbewijs over te gaan.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het CBR terecht het rijbewijs van eiser ongeldig heeft verklaard. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
Artikel 130, eerste lid, van de WVWIndien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131 van de WVW1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling genomen.
Artikel 134 van de WVW1. Het CBR stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt het CBR de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.
[…]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid rijvaardigheid 2000
Artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid rijvaardigheid 2000De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Artikel 8.8 van de bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling van 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1570 en van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2124.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:213.
3.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339.
4.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339.