ECLI:NL:RBNNE:2025:3048

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
24/2556
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de innovatiebox en belastingrentebeschikking in vennootschapsbelastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 22 juli 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. Eiseres, een moedermaatschappij van een fiscale eenheid, heeft een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd gekregen van € 114.836, berekend naar een belastbare winst van € 567.401. De inspecteur heeft ook belastingrente van € 22.867 in rekening gebracht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en de belastingrentebeschikking, met als argument dat zij recht heeft op toepassing van de innovatiebox, omdat zij kwalificerende voordelen zou hebben ontvangen uit hoofde van een octrooi en S&O-werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslag Vpb terecht heeft opgelegd en dat de belastingrentebeschikking moet worden verminderd tot € 14.306. De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ontvangen gelden als kwalificerende voordelen kunnen worden aangemerkt en dat er geen schending van het fair play-beginsel heeft plaatsgevonden. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de belastingrentebeschikking en stelt deze vast op het verlaagde bedrag. Eiseres krijgt ook een vergoeding van proceskosten van € 3.108 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2556

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 22 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.A. Velema),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, de inspecteur

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 29 mei 2024.
1.2.
De inspecteur heeft voor het jaar 2019 aan eiseres met dagtekening 30 september 2023 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting (Vpb) van € 114.836 berekend naar een belastbare winst van € 567.401 en een belastbaar bedrag van € 507.349.
1.3.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur eiseres € 22.867 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.4.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiseres afgewezen. De inspecteur heeft daarbij de aanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.5.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens eiseres: haar gemachtigde en haar bestuurder [X] en de gemachtigde van de inspecteur, bijgestaan door [bijstand] .

Feiten

2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2.1.
Eiseres is opgericht op 14 februari 1996 en vormt als moedermaatschappij een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) met haar (klein)dochters:
- [X] Beheer B.V.;
- [Y] B.V.; en
- [Z] B.V.
2.2.
De heer [X] ( [X] ) is enig bestuurder van eiseres. De aandelen in eiseres worden gehouden door Stichting Administratiekantoor [eiseres] . [X] houdt alle certificaten van de aandelen in eiseres.
2.3.
Op [datum] 2016 heeft [X] Beheer B.V. een Nederlandse octrooiaanvraag ingediend. De uitvinding waarvoor het octrooi is aangevraagd heeft volgens de omschrijving in de aanvraag betrekking op “ [uitvinding met betrekking tot Q] ”. Het octrooi is verleend op [datum] 2018.
2.4.
Op 30 december 2019 hebben [X] Beheer B.V. en eiseres met de in de Verenigde Staten gevestigde vennootschappen [A] Inc. en [B] Inc. een “Patent License Agreement’ (de overeenkomst) gesloten. Op grond van de overeenkomst hebben [X] Beheer B.V. en eiseres aan [A] Inc. en [B] Inc. verleend: “
the exclusive right and license to manufacture, sell and use apparatus embodying, employing and containing the inventions patented in Patent throughout the USA and its territories”. Het in deze overeenkomst bedoelde “Patent” is het aan [X] Beheer B.V. op 11 juni 2018 verleende octrooi (zie 2.3.). [A] Inc. en [B] Inc. zijn volgens de overeenkomst jaarlijks een vergoeding aan [X] Beheer B.V. en eiseres verschuldigd. Over deze vergoeding is in de overeenkomst – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“Licensee[de rechtbank: [A] Inc. en [B] Inc.]
agrees to pay Licensor[de rechtbank: [X] Beheer B.V. en eiseres]
, commencing DECEMBER 30, 2019, and after that date, during the continuance of this agreement, royalties on apparatus embodying and containing, the above-mentioned inventions, which are manufactured, sold, and sued by Licensee; and such royalties shall be computed in the following manner: A sum based on a sliding scale, decreasing in accordance with the increased volume of sales of Licensee, during any fiscal year, in accordance with the schedule set forth as follows:
DECEMBER 30, 2019 US$ 300,000.00”
2.5.
Op 30 december 2019 heeft [B] Inc. een bedrag van $ 300.000 op een dollar- rekening van [X] Beheer B.V. gestort. In de omschrijving heeft [B] Inc. verwezen naar de overeenkomst.
2.6.
[X] is enig aandeelhouder van [B] Inc. De aandelen in [A] Inc. worden gehouden door derden.
2.7.
Eiseres heeft een vijftal aan [Z] B.V. gegeven RDA-beschikkingen overgelegd die onder meer zien op de kosten en uitgaven voor het “
[project]”.
2.8.
Eiseres heeft een vijftal aan [eiseres] gegeven S&O-verklaringen overgelegd die onder meer zien op het “
[project] ";”.
2.9.
Eiseres heeft op 1 oktober 2020 een aangifte Vpb 2019 ingediend en daarin een belastbare winst van € 718.275 aangegeven. Het aangegeven belastbaar bedrag bedraagt € 152.428. In deze aangifte is een bedrag aan niet in aanmerking te nemen voordeel innovatiebox opgenomen van € 192.819. Dit voordeel is berekend door het van [B] Inc. ontvangen bedrag van $ 300.000 om te rekenen naar euro’s (€ 267.804) en dat vervolgens te vermenigvuldigen met 18/25.
2.10.
In de onder 2.9. vermelde aangifte Vpb 2019 heeft eiseres een kruisje geplaatst bij de vraag: “Expliciete uitspraak Belastingdienst gevraagd”. Als toelichting in de aangifte bij deze vraag heeft eiseres vermeld: “
Innovatiebox is toegepast; hierover graag overleg met de belastingdien”.
2.11.
Eiseres heeft op 21 mei 2021 een gewijzigde aangifte Vpb 2019 ingediend en daarin een belastbare winst aangegeven van € 374.582. Het belastbaar bedrag bedraagt € 0. In deze aangifte is een liquidatieverlies ten bedrage van € 343.693 opgenomen.
2.12.
De onder 2.11. vermelde aangifte bevat tevens een kruisje bij de vraag “Expliciete uitspraak Belastingdienst gevraagd” met dezelfde toelichting als in de ingediende aangifte van 1 oktober 2020 (zie 2.9.), namelijk: “
Innovatiebox is toegepast; hierover graag overleg met de belastingdien”.
2.13.
Met dagtekening 30 september 2023 is de onder het procesverloop vermelde aanslag Vpb 2019 opgelegd, waarbij de volgende correcties ten opzichte van de gewijzigde aangifte Vpb 2019 zijn aangebracht:
Belastbare winst volgens aangifte: € 374.582
Correctie niet in aanmerking te nemen voordeel innovatiebox (+):
€ 192.819
Vastgestelde belastbare winst: € 567.401
Verrekenbare verliezen volgens aangifte (-/-): € 374.582
Correctie verrekenbare verliezen (+):
€ 314.530
Vastgesteld belastbaar bedrag: € 507.349

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag Vpb 2019 en de bijhorende belastingrentebeschikking tot het juiste bedrag heeft vastgesteld. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de aanslag Vpb 2019 van eiseres naar het juiste bedrag heeft opgelegd en dat de belastingrentebeschikking dient te worden verminderd tot een bedrag van € 14.309. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Belastbaarheid van de van [B] Inc. ontvangen gelden
Wettelijk kader
5.1.
In artikel 12b Wet Vpb (tekst 2019) is bepaald:

De kwalificerende voordelen uit hoofde van een door de belastingplichtige zelf voortgebracht kwalificerend immaterieel activum worden, indien hij daarvoor bij de aangifte over een jaar kiest, met ingang van dat jaar in aanmerking genomen voor 7/H gedeelte. Daarbij staat H voor het percentage van het hoogste tarief, bedoeld in artikel 22, geldend voor het jaar waarin het kwalificerende voordeel is genoten. De eerste volzin vindt slechts toepassing voor zover het saldo van de kwalificerende voordelen uit kwalificerende immateriële activa bij de belastingplichtige positief is.
5.2.
In artikel 12ba, lid 1, aanhef en onderdeel a, Wet Vpb is bepaald:

1. Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder een kwalificerend immaterieel activum:
a. voor kleinere belastingplichtigen: een immaterieel activum dat is voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor aan de belastingplichtige een S&O-verklaring is afgegeven als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen;”.
5.3.
In artikel 12bd, lid 1, Wet Vpb is bepaald:

In afwijking van artikel 12bb wordt bij de belastingplichtige die in het jaar of in een van de twee voorafgaande jaren een kwalificerend immaterieel activum heeft voortgebracht en die hiervoor kiest, het saldo van de kwalificerende voordelen uit kwalificerende immateriële activa voor de toepassing van artikel 12b gesteld op 25% van de winst vóór toepassing van artikel 12b, met een maximum van € 25.000. De eerste volzin vindt slechts toepassing indien de aldaar bedoelde winst positief is.
5.4.
In artikel 34d, lid 2, Wet Vpb is bepaald (tekst 2019):

Een immaterieel activum dat de belastingplichtige vóór 1 januari 2017 doch na 31 december 2006 heeft voortgebracht waarvoor aan de belastingplichtige een octrooi of kwekersrecht is verleend en waarvan de te verwachten voordelen in belangrijke mate hun oorzaak vinden in het aan de belastingplichtige verleende octrooi of kwekersrecht, wordt voor de toepassing van afdeling 2.3 en de daarop berustende bepalingen aangemerkt als een kwalificerend immaterieel activum.
Standpunten van partijen
6.
6.1.
Eiseres is primair van mening dat zij in aanmerking komt voor toepassing van de innovatiebox en dat zij de van [B] Inc. ontvangen gelden mag aanmerken als een kwalificerend voordeel in de zin van artikel 12b Wet Vpb. Verder voert eiseres aan dat de inspecteur het fair play-beginsel heeft geschonden, doordat hij ondanks het verzoek daartoe in de aangiften Vpb (zie 2.10. en 2.12.) niet tijdig vooroverleg heeft gevoerd. Eiseres verbindt aan deze schending de conclusie dat zij ook recht heeft op toepassing van de innovatiebox en dat het voordeel dan – bij benadering – moet worden gesteld op € 84.247. Meer subsidiair wil eiseres in het kader van de toepassing van de innovatiebox wat betreft de voordeelberekening de forfaitaire regeling van artikel 12bd, lid 1, Wet Vpb toepassen en € 25.000 aanmerken als kwalificerend voordeel. Indien de rechtbank van oordeel is dat eiseres de innovatiebox niet (geheel) mag toepassen, is eisers van mening dat zij de van [B] Inc. ontvangen gelden als informele kapitaalstorting mag aanmerken.
6.2.
De inspecteur is van mening dat eiseres niet in aanmerking komt voor toepassing van de innovatiebox. Daartoe voert de inspecteur aan dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een kwalificerend immaterieel activum in de zin van artikel 12ba, lid 1, aanhef en onderdeel a, Wet Vpb of artikel 34d, lid 2, Wet Vpb heeft voortgebracht en bovendien niet aannemelijk heeft gemaakt dat de van [B] Inc. ontvangen gelden dan uit hoofde van dat activum zijn genoten. Verder is de inspecteur van mening dat het standpunt van eiseres inzake de schending van het fair play-beginsel tardief moet worden verklaard. Indien de rechtbank dit standpunt niet tardief acht, stelt de inspecteur dat hij het fair play-beginsel niet heeft geschonden. Bovendien is de inspecteur van mening dat een schending van het fair play-beginsel niet tot de door eiseres voorgestane toekenning van de faciliteit van de innovatiebox kan leiden. Wat betreft het standpunt van eiseres dat de van [B] Inc. ontvangen gelden als een storting van informeel kapitaal moeten worden aangemerkt, is de inspecteur van mening dat eiseres geen of onvoldoende feiten heeft aangevoerd die tot deze conclusie kunnen leiden.
Inleiding
7. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres voor de toepassing van de innovatiebox heeft te gelden als een kleinere belastingplichtige in de zin van artikel 12ba, lid 2, aanhef en onder a, Wet Vpb. Dit betekent dat eiseres in 2019 de innovatiebox kan toepassen op kwalificerende voordelen uit hoofde van een door haar voortgebracht immaterieel activum, voor zover dat activum is voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor aan eiseres een S&O-verklaring is afgegeven (hierna: S&O-werkzaamheden). Op grond van het overgangsrecht van artikel 34d, lid 2, Wet Vpb kan eiseres de innovatiebox ook toepassen op voordelen uit een door haar in de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2016 voortgebracht immaterieel activum waarvoor een octrooi is verleend. Op die manier zijn er in het geval van eiseres twee mogelijke toegangstickets voor toepassing van de innovatiebox: de afgegeven S&O verklaringen (zie 2.8.) en het octrooi (zie 2.3). Eiseres doet op beide tickets een beroep. De rechtbank zal hierna voor beide tickets beoordelen of deze eiseres toegang geven tot toepassing van de innovatiebox.
Heeft eiseres recht op toepassing van de innovatiebox op grond van de afgegeven S&O-verklaringen?
8.1.
Voor de toepassing van de innovatiebox op grond van artikel 12b e.v. Wet Vpb zoals die artikelen in 2019 luidden, is allereerst vereist dat eiseres, als kleinere belastingplichtige, zelf een immaterieel activum heeft voortgebracht dat is voortgevloeid uit S&O-werkzaamheden. Om op de van [B] Inc. ontvangen gelden de innovatiebox te kunnen toepassen is vervolgens vereist dat de gelden zijn aan te merken als een kwalificerend voordeel uit hoofde van dit door de eiseres zelf voortgebrachte immaterieel activum
.Volgens eiseres volgt uit de door haar overgelegde S&O-verklaringen (zie 2.8.) dat aan deze voorwaarden is voldaan.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres, op wie de bewijslast rust, met de door haar overgelegde S&O-verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat de van [B] Inc. ontvangen gelden kwalificerende voordelen zijn die eiseres heeft ontvangen uit hoofde van een door eiseres zelf uit S&O-werkzaamheden voortgebracht immaterieel activum. Aan de hand van (enkel) de overgelegde S&O-verklaringen kan namelijk niet worden vastgesteld of daadwerkelijk door eiseres een immaterieel activum is voortgebracht dat is voortgevloeid uit S&O-werkzaamheden. De inspecteur heeft er in dit verband op gewezen dat de overgelegde S&O-verklaringen voorafgaand aan de werkzaamheden worden verstrekt en eiseres geen stukken heeft overgelegd waaruit het aantal daadwerkelijk door haar gerealiseerde S&O-uren volgt. Indien de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat eiseres wel een immaterieel activum heeft voortgebracht dat is voortgevloeid uit S&O-werkzaamheden waarvoor de overgelegde S&O-verklaringen zijn verleend, blijft bovendien onduidelijk wat dat immaterieel activum dan behelst en is ook niet aannemelijk geworden dat de van [B] Inc. ontvangen gelden dan zijn ontvangen uit hoofde van dat immaterieel activum. Eiseres heeft bijvoorbeeld niet de bij de S&O-verklaringen behorende aanvragen overgelegd, waaruit de aard van de te verrichten S&O-werkzaamheden zou kunnen worden afgeleid. Verder heeft de inspecteur erop gewezen dat het ook goed mogelijk is dat niet eiseres, maar een voorheen aan haar gelieerde vennootschap het door eiseres bedoelde immaterieel activum, dat naar de rechtbank begrijpt betrekking heeft op de ontwikkeling van een [Q] , heeft voortgebracht. Aan de voorheen aan eiseres gelieerde en inmiddels failliet verklaarde vennootschap, [C] B.V. (later [D] B.V.) zijn namelijk voor wat betreft de ontwikkeling van een [Q] 4.700 S&O-uren toegekend. Verder heeft de curator in het faillissementsverslag van [C] B.V. geschreven dat: “
De activiteiten van de vennootschap[zich]
richtten[…]
vooral op de verkoop van nieuwe technologieën, voornamelijk de ontwikkeling van een [Q] .
Heeft eiseres recht op toepassing van de innovatiebox op grond van het overgangsrecht?
9.
9.1.
Ook voor de toepassing van het overgangsrecht is allereerst vereist dat eiseres zelf in de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2016 een immaterieel activum heeft voortgebracht en zo ja, dat voor dit immaterieel activum een octrooi is verleend. Het is daarbij dan niet van belang dat dit immaterieel activum is voortgevloeid uit S&O-werkzaamheden. De rechtbank moet dus eerst vaststellen of het immaterieel activum dat ten grondslag ligt aan het octrooi dat aan eiseres is verleend (zie 2.3.) door eiseres zelf is voortgebracht. De bewijslast dat dit het geval is rust op eiseres. Eiseres heeft haar stelling dat zij zelf het immaterieel activum heeft voortgebracht dat heeft geleid tot het octrooi in wezen enkel onderbouwd door te wijzen op de door haar overgelegde S&O-verklaringen. De rechtbank heeft hiervoor bij 8.2. en 8.3. reeds geoordeeld dat eiseres met deze S&O-verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zelf een immaterieel activum heeft voortgebracht. Reeds daarom heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank dus ook geen recht op toepassing van de innovatiebox op grond van het overgangsrecht.
9.2.
Zelfs als de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat eiseres wel in de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2016 zelf het immaterieel activum heeft voortgebracht dat heeft geleid tot het octrooi, kan eiseres op de van [B] Inc. ontvangen gelden de innovatiebox niet toepassen. Voor toepassing van de innovatiebox op grond van het overgangsrecht is namelijk ook vereist dat de voordelen waarop eiseres de innovatiebox wil toepassen in belangrijke mate hun oorzaak vinden in het aan eiseres verleende octrooi. Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de voordelen waarop eiseres de innovatiebox wil toepassen, de van [B] Inc. ontvangen gelden, in belangrijke mate hun oorzaak vinden in het aan eiseres verleende octrooi. De rechtbank overweegt daartoe dat het octrooi dat aan eiseres is verleend een Nederlands octrooi is dat uitsluitend in Nederland geldig is en dus niet in de Verenigde Staten. Dit maakt dat de vergoeding die eiseres heeft ontvangen van [B] Inc. voor de exploitatie van de in het octrooi beschreven techniek in de Verenigde Staten, op welke vergoeding eiseres dus de innovatiebox wil toepassen, niet in belangrijke mate zijn oorzaak vindt in het aan eiseres verleende octrooi.
Heeft eiseres recht op toepassing van de forfaitaire regeling ex artikel 12 bd, lid 1, Wet Vpb?
10.
10.1.
De forfaitaire regeling van artikel 12 bd, lid 1, Wet Vpb kan pas worden toegepast indien aan alle voorwaarden van artikel 12b Wet Vpb is voldaan. Het forfait van deze regeling ziet namelijk op de berekening van de voordelen en niet op de voorwaarden waaronder de innovatiebox mag worden toegepast.
10.2.
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 12b Wet Vpb voor toepassing van de innovatiebox. Toepassing van de forfaitaire regeling is daarmee niet aan de orde.
Heeft de inspecteur het fair play-beginsel geschonden?
11.
11.1.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat het beroep van eiseres op het fair play-beginsel niet tardief is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres het standpunt dat vooroverleg plaats had moeten vinden reeds in de bezwaarprocedure heeft aangevoerd. De inspecteur is op dit standpunt in de uitspraak op bezwaar ook uitgebreid ingegaan. De stelling van eiseres dwingt in dit geval ook niet tot een nader onderzoek van feitelijke aard en de inspecteur heeft ter zitting adequaat op deze stelling kunnen reageren.
11.2.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het fair play-beginsel is geschonden omdat vooroverleg had moeten plaatsvinden, overweegt de rechtbank dat vooroverleg in beginsel een overleg is tussen de belastingplichtige en de inspecteur over verrichte of voorgenomen rechtshandelingen vooruitlopend op de heffing door de inspecteur. De wijze waarop door de inspecteur invulling wordt gegeven aan de mogelijkheid tot vooroverleg is vastgelegd in het Besluit fiscaal bestuursrecht. [1] Eiseres kon en mocht niet menen dat het aanvinken van het betreffende kruisje in haar aangiften Vpb (zie 2.10. en 2.12.) zou leiden tot (spoedige) uitworp van deze aangifte en tot vooroverleg. Met het aanvinken van het kruisje heeft eiseres gevraagd om een expliciete uitspraak over een in de aangifte ingenomen standpunt. Een verzoek tot vooroverleg in de door eiseres bedoelde zin is dat niet. Daarbij komt dat, zonder nadere toelichting, die eiseres niet heeft gegeven, de rechtbank niet inziet waarom het niet hebben kunnen voeren van vooroverleg in de door eiseres bedoelde zin, een schending van het fair play-beginsel vormt.
11.3.
Aan de stelling van eiseres dat haar gemachtigde ervoor heeft gekozen om het kruisje in de aangifte aan te kruizen, omdat de op de website van de Belastingdienst vermelde contactpersonen voor de innovatiebox telefonisch niet bereikbaar waren, hecht de rechtbank in dit kader ook geen waarde. De rechtbank ziet niet in wat de relevantie is van deze stelling in dit verband en bovendien heeft de inspecteur deze stelling gemotiveerd betwist, zodat niet aannemelijk is geworden dat deze contactpersonen telefonisch niet bereikbaar waren.
11.4.
Wat betreft de stelling van eiseres dat de inspecteur te lang heeft gewacht met het uitwerpen van de aangifte Vpb van eiseres en dat daardoor geen tijd was voor (voor)overleg, hetgeen leidde tot het volgens eiseres overhaast opleggen van de aanslag Vpb 2019, overweegt de rechtbank als volgt. De inspecteur heeft op grond van artikel 11 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in beginsel drie jaar de tijd vanaf het moment dat de belastingschuld is ontstaan, om een aanslag op te leggen. Het staat de inspecteur vrij zijn werkzaamheden op zijn eigen manier in te delen en er is geen grond voor het standpunt dat hij vanwege het aanvinken door eiseres (zie 2.10. en 2.12.) haar aangifte met voorrang had moeten behandelen. Ook ten aanzien van deze stelling is overigens onduidelijk gebleven op welke wijze de inspecteur bij het beoordelen van de aangifte en het vaststellen van de aanslag het fair play-beginsel dan volgens eiseres zou hebben geschonden.
11.5.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake is van een schending van het fair play-beginsel door de inspecteur. De vraag of een schending van het fair play-beginsel zou kunnen leiden tot een vermindering van de aanslag zoals eiseres die voorstaat, hoeft de rechtbank daarom niet te beantwoorden.
Is er sprake van een informele kapitaalstorting?
12.
12.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat indien de rechtbank van oordeel is dat de van [B] Inc. ontvangen gelden niet (geheel) als voordelen uit de innovatiebox kunnen worden aangemerkt, zij van mening is dat sprake is van een storting van informeel kapitaal die haar belastbare winst niet verhoogd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat [X] enig bestuurder en aandeelhouder is van [B] Inc. en eiseres, en een willekeurige derde de licentiebetalingen aan eiseres onder de gegeven omstandigheden niet zou hebben gedaan.
12.2.
De rechtbank overweegt dat van een informele kapitaalstorting sprake is indien (i) kapitaal wordt ingebracht in een vennootschap (ii) waartegenover geen aandelen worden uitgegeven (iii) en welke haar basis vindt in de aandeelhoudersrelatie tussen de overdrager en de verkrijger. Een informele kapitaalstorting vindt plaats op het moment van vermogensverschuiving.
12.3.
De rechtbank stelt voorop dat in dit geval op eisers de bewijslast rust dat sprake is van een informele kapitaalstorting. De rechtbank is van oordeel dat eiseres dit bewijs niet heeft geleverd. Eiseres heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de gelden in eiseres zijn ingebracht op grond van de indirecte aandeelhoudersrelatie tussen [B] Inc. en [X] Beheer B.V. De rechtbank overweegt daartoe dat [X] op zitting heeft verklaard dat de betaling door [B] Inc. aan eiseres zijn oorsprong vindt in de overeenkomst tussen de niet met eiseres verbonden vennootschap [K] Inc. en [B] Inc. enerzijds en eiseres en [X] Beheer B.V. anderzijds. [X] heeft verder verklaard dat de gelden eerst van de niet verbonden vennootschap [K] Inc. zijn overgemaakt naar [B] Inc, en dat deze vennootschap deze direct heeft doorgestort naar [X] Beheer B.V. Deze verklaringen van [X] zijn, zonder nadere toelichting, die eiseres niet heeft gegeven, niet te rijmen met de stelling van eiseres dat een willekeurige derde de licentiebetalingen onder de gegeven omstandigheden, niet zou hebben gedaan. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Tussenconclusie
13. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepsgronden van eiseres inzake de aanslag Vpb 2019 niet slagen en dat de inspecteur deze aanslag tot het juiste bedrag heeft opgelegd.
Belastingrente
Wettelijk kader
14.1.
In artikel 30f van de AWR is bepaald (tekst vanaf 1 januari 2019):

1. Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een voorlopige aanslag met een door de belastingplichtige te betalen bedrag aan belasting wordt vastgesteld, wordt met betrekking tot die aanslag aan de belastingplichtige rente – belastingrente – in rekening gebracht.
2.
De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de voorlopige aanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990 en heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting.
3. Ingeval de voorlopige aanslag is vastgesteld overeenkomstig een op de door de inspecteur aangegeven wijze ingediend verzoek of overeenkomstig de ingediende aangifte met betrekking tot het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van het tweede lid, uiterlijk 14 weken na de datum van ontvangst van het verzoek, onderscheidenlijk 19 weken na de datum van ontvangst van deze aangifte.
4. Geen belastingrente wordt in rekening gebracht ingeval de voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting is vastgesteld overeenkomstig een op de door de inspecteur aangegeven wijze ingediend verzoek dat is ontvangen voor de eerste dag van de vijfde maand of overeenkomstig een ingediende aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting die is ontvangen voor de eerste dag van de vijfde, onderscheidenlijk zesde, maand na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.
14.2.
Artikel 1 van het Bbi (tekst vanaf 1 januari 2022) luidt:

Het percentage van de belastingrente, bedoeld in artikel 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen:
a. is voor de inkomstenbelasting, de erfbelasting, de loonbelasting, de dividendbelasting, de omzetbelasting, de overdrachtsbelasting, de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, de accijns, de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen gelijk aan het percentage van de ingevolge artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wettelijke rente, bedoeld in artikel 119 van Boek 6 van dat wetboek, met dien verstande dat het eerstgenoemde percentage ten minste 4 bedraagt;
b. is voor de vennootschapsbelasting en de bronbelasting gelijk aan het percentage van de ingevolge artikel 120, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wettelijke rente, bedoeld in de artikelen 119a en 119b van Boek 6 van dat wetboek, met dien verstande dat een wijziging van de wettelijke rente eerst twee maanden na die wijziging leidt tot een aanpassing van de belastingrente en het eerstgenoemde percentage ten minste 8 bedraagt.
Standpunten van partijen
15.1.
Eiseres is van mening dat aan haar ten onrechte, dan wel dat aan haar te veel belastingrente in rekening is gebracht. Eiseres voert daartoe primair aan dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag het fair play-beginsel heeft geschonden. Subsidiair doet eiseres een beroep op de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 november 2024. [2]
15.2.
De inspecteur is van mening dat de opgelegde belastingrentebeschikking niet te wijten is aan zijn handelingen dan wel het nalaten. Wat betreft de uitspraak van de rechtbank van 7 november 2011, wijst de inspecteur erop dat daartegen sprongcassatie is ingesteld.
Is ten onrechte een belastingrentebeschikking gegeven?
16.
16.1.
De rechtbank overweegt dat eiseres gelet op de correctie ten aanzien van de verliesverrekening geen juiste aangifte Vpb 2019 heeft ingediend en niet tijdig heeft verzocht om een juiste voorlopige aanslag in de zin van artikel 30f van de AWR. Wat betreft het standpunt van eiseres dat het fair play-beginsel is geschonden, verwijst de rechtbank naar haar overwegingen hiervoor (zie 11.1. tot en met 11.5.) waar de rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur het fair play-beginsel niet heeft geschonden.
16.2.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de inspecteur in beginsel belastingrente in rekening mocht brengen. De rechtbank zal hierna oordelen over de hoogte van de belastingrente.
Is de belastingrentebeschikking tot het juiste bedrag opgelegd?
17.
17.1.
Wat betreft de hoogte van de belastingrente doet eiseres een beroep op de uitspraak van de rechtbank van 7 november 2024. Ter zitting hebben partijen verklaard dat in de periode van 1 januari 2022 tot en met 11 november 2023 de belastingrente is berekend met een percentage van 8%. Partijen hebben ter zitting verklaard dat als deze beroepsgrond van eiseres slaagt, voor die periode de belastingrente met een percentage van 4% moet worden berekend.
17.2.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 7 november 2024 beslist dat artikel 1, onderdeel b, van het Besluit belasting- en invorderingsrente onverbindend moet worden verklaard. De inspecteur heeft in dit beroep geen nadere gronden aangevoerd, maar enkel verwezen naar de ingestelde sprongcassatie, waarvan zij het cassatieberoepschrift niet heeft overgelegd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om in deze procedure anders te beslissen dan zij in haar uitspraak van 7 november 2024 heeft gedaan. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de belastingrentebeschikking als volgt moet worden verlaagd.
17.3.
Over het bedrag van de belastingschuld van € 114.836 over de periode van 1 januari 2022 tot en met 11 november 2023 is aan eiseres 8% aan belastingrente in rekening gebracht. Gelet op het voorgaande dient over deze periode met 4% te worden gerekend. Dit leidt ertoe dat over deze periode eiseres € 8.561 [3] minder aan belastingrente verschuldigd was.
Tussenconclusie
18. Het beroep tegen de belastingrentebeschikking is gegrond. De belastingrentebeschikking ten bedrage van € 22.867 dient met € 8.561 te worden verminderd tot een bedrag van afgerond € 14.306.

Conclusie en gevolgen

19.
19.1.
Het beroep is gegrond omdat bij de uitspraak op bezwaar de belastingrentebeschikking ten onrechte niet is verminderd. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de belastingrentebeschikking en stelt deze vast op een bedrag van € 14.306. De aanslag Vpb 2019 blijft in stand.
19.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 3.108 omdat de gemachtigde van eiseres een bezwaarschrift heeft ingediend, heeft deelgenomen aan het hoorgesprek, een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de belastingrentebeschikking;
- vermindert de belastingrentebeschikking tot een bedrag van € 14.306;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 371 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, voorzitter, en mr. F. Brekelmans en mr. O. Brands, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 22 juli 2025.
w.g. griffier
w.g. voorzitter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.§ 3. Vooroverleg.
3.671 dagen/360 keer 4% keer € 114.836.