ECLI:NL:RBNNE:2025:3068

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
LEE 25/2118
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor bouwwerken

Op 24 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, wonende in [woonplaats], hebben bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die hen is opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen. Deze last betreft de beëindiging van overtredingen met betrekking tot twee bouwwerken op een perceel in [woonplaats]. De verzoekers hebben een voorlopige voorziening aangevraagd, omdat zij het niet eens zijn met de opgelegde last.

De voorzieningenrechter heeft op de zitting van 24 juli 2025 het verzoek behandeld, waarbij zowel de verzoekers als de gemachtigde van het college aanwezig waren. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten en onmiddellijk uitspraak gedaan. In de beslissing heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, aangezien verzoekers voldoende tijd hebben om aan de last te voldoen. De begunstigingstermijnen voor de bouwwerken zijn vastgesteld, en verzoekers hebben niet aangetoond dat zij niet binnen deze termijnen kunnen voldoen aan de last.

De voorzieningenrechter heeft verder opgemerkt dat het enkele feit dat verzoekers de bezwaarschriftenprocedure willen afwachten, op zichzelf geen reden is om aan te nemen dat er sprake is van spoedeisend belang. Ook is er geen onderbouwing gegeven voor een financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is en dat de inhoudelijke argumenten niet aan de orde komen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd dat zij tegen deze beslissing niet in beroep kunnen komen of in verzet kunnen gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/2118

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

24 juli 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekers] , uit [woonplaats] , verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, het college

(gemachtigde: D. Sanders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de opgelegde last onder dwangsom tot beëindiging van overtredingen inzake een tweetal bouwwerken op het perceel [perceel] te [woonplaats] . Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan.
1.1.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van het college.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten en onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Aan verzoekers is een last onder dwangsom opgelegd die ziet op twee bouwwerken:
  • de aanbouw met overkapping;
  • en de schutting.
Daar hebben verzoekers bezwaar tegen gemaakt en verzoekers hebben een voorlopige voorziening gevraagd.
4. De voorzieningenrechter moet allereerst beoordelen of er sprake is van een spoedeisende situatie waardoor verzoekers de beslissing op bezwaar niet kunnen afwachten. Op grond van de wet kan de voorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening treffen als de ‘onverwijlde spoed’ dat vereist.
Aanbouw en overkapping (bouwwerk 4)
5. Uit de last onder dwangsom blijkt – samengevat – dat wat betreft de aanbouw en de overkapping de begunstigingstermijn eindigt binnen drie maanden nadat op een tijdig ingediend en ontvankelijke vergunningaanvraag is beslist.
5.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers tijdig een aanvraag hebben ingediend en dat het college op 2 juli 2025 een vergunning heeft verleend waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor de aanbouw. Dat betekent dat de begunstigingstermijn voor de overkapping eindigt op 2 oktober 2025.
5.2.
Verzoekers hebben dus nog ruim twee maanden de tijd heeft om de overkapping af te breken. Niet gebleken is dat dat binnen die termijn niet mogelijk is. Verzoekers hebben geen stukken overgelegd – bijvoorbeeld van een aannemer - waaruit dat blijkt. Van een spoedeisende situatie is dus geen sprake.
Schutting (bouwwerk 5)
6. Ten aanzien van de schutting blijkt uit de last onder dwangsom dat de termijn eindigt op 7 augustus 2025 en dat verzoekers de schutting voor die tijd moet verwijderen of verlagen tot één meter. Ook wat betreft de schutting vindt de voorzieningenrechter dat er géén spoedeisend belang is.
6.1.
Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoekers voor wat betreft de schutting niet binnen de termijn konden en kunnen voldoen aan de last. Dat verzoekers voor deze datum onvoldoende mankracht kunnen verzamelen hebben zij niet onderbouwd.
6.2.
Ook is niet gebleken dat het voldoen aan de last leidt tot onomkeerbare gevolgen. Verzoekers kunnen de schutting terugplaatsen. Het enkele feit dat verzoekers de bezwaarschriftenprocedure willen afwachten, is op zichzelf geen reden om spoedeisend belang aan te nemen.
6.3.
Verzoekers hebben ook niet onderbouwd dat er sprake is van een financiële noodsituatie, dus ook daarin ziet de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang. Als bij de behandeling van de bodemzaak blijkt dat er schade is geleden als gevolg van een onrechtmatig besluit kan die schade worden vergoed.
7. Omdat er geen sprake is van een spoedeisend belang wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af. Dat betekent dat de voorzieningenrechter niet toekomt aan de bespreking van de inhoudelijke argumenten, zoals het gelijkheidsbeginsel.
8. De voorzieningenrechter deelt aan partijen mee dat zij tegen deze beslissing niet in beroep kunnen komen of in verzet kunnen gaan.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2025 door mr. M.S. van den Berg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: