ECLI:NL:RBNNE:2025:3078

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
24/4702
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van het kindgebonden budget en terugvordering van teveel verstrekt voorschot

Deze uitspraak betreft de herziene voorschotbeschikking van het kindgebonden budget van eiseres voor het jaar 2023 en de daarop gebaseerde terugvordering van € 3.845,00. Eiseres is het niet eens met de herziening en de terugvordering. De rechtbank oordeelt dat verweerder het kindgebonden budget terecht heeft herzien en het teveel verstrekte voorschot terecht heeft teruggevorderd. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond.

Eiseres ontving op 28 december 2022 een voorschotbeschikking voor het kindgebonden budget over 2023. Op 7 november 2023 werd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan verweerder doorgegeven dat eiseres vanaf 17 april 2023 geen recht meer had op kinderbijslag voor haar dochter. Dit leidde tot een herziene voorschotbeschikking op 5 januari 2024, waarbij eiseres een deel van het voorschot moest terugbetalen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 14 oktober 2024, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht het recht op kindgebonden budget heeft herzien.

Eiseres voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die een terugvordering onterecht maakten, maar de rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. De rechtbank stelt vast dat de SVB heeft besloten dat eiseres na 17 april 2023 geen recht meer had op kinderbijslag, en dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden het recht op kindgebonden budget heeft herzien en dat de terugvordering van het teveel verstrekte voorschot terecht is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/4702

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.A. van Wieren),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. A.A. Wubs en S.A. van der Kamp).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de herziene voorschotbeschikking van het kindgebonden budget van eiseres voor het jaar 2023 en de daarop gebaseerde terugvordering van € 3.845,00. Eiseres is het daar niet mee eens. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder het kindgebonden budget terecht heeft herzien en het teveel verstrekte voorschot terecht heeft teruggevorderd. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 28 december 2022 heeft eiseres voor haar dochter [naam] een voorschotbeschikking voor het kindgebonden budget over 2023 ontvangen. In deze beschikking is een voorschot kindgebonden budget toegekend voor het hele jaar 2023.
2.1.
Op 7 november 2023 heeft de Sociale verzekeringsbank (SVB) aan verweerder doorgegeven dat eiseres vanaf 17 april 2023 voor haar dochter geen recht op kinderbijslag meer heeft.
2.2.
Op 8 november 2023 krijgt eiseres een brief van de SVB dat zij vanaf het derde kwartaal 2023 geen recht heeft op kinderbijslag.
2.3.
Op 13 december 2023 ontvangt zij een brief van de gemeente waarin staat dat, nu zij vanaf 29 oktober 2023 niet meer zorgt voor haar dochter, voor wie zij kinderbijslag krijgt, en dat dit tot gevolg heeft dat haar bijstandsuitkering wordt gewijzigd.
2.4.
Eiseres heeft een herziene voorschotbeschikking ontvangen voor het kindgebonden budget over 2023 met datum 5 januari 2024 (het primaire besluit). Bij deze voorschotbeschikking is haar een kindgebonden budget toegekend voor de maanden januari tot en met april 2023. Omdat eiseres al voor het hele jaar 2023 een voorschot had ontvangen, moet zij een gedeelte (€ 3.845,00) daarvan terugbetalen.
2.5.
Met het bestreden besluit van 14 oktober 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
2.6.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

De herziening van het kindgebonden budget
3. Eiseres heeft aangevoerd dat haar recht op kindgebonden budget dient te eindigen per 29 oktober 2023 en niet per 1 mei 2023. Eiseres heeft namelijk pas op 8 november 2023 een brief van de SVB ontvangen waarin staat dat zij vanaf het derde kwartaal geen kinderbijslag meer ontvangt omdat haar dochter niet meer bij haar woont. Verder heeft eiseres op 13 december 2023 een brief van de gemeente ontvangen waarin haar bijstandsuitkering wordt gewijzigd, omdat zij vanaf 29 oktober 2023 grotendeels geen zorg meer draagt voor haar dochter en de kinderbijslag niet meer krijgt. Uit deze brieven volgt volgens eiseres duidelijk dat zij nog tot 29 oktober 2023 recht op kinderbijslag had. Dat zij vanaf 17 april 2023 geen recht meer had op kinderbijslag, is haar noch door verweerder noch de SVB bekendgemaakt.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget (Wkb) bestaat aanspraak op een kindgebonden budget voor een kind voor wie aan de ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald. De kinderbijslag wordt per kwartaal vastgesteld. De aanspraak op een kindgebonden budget wordt echter (in beginsel) voor iedere kalendermaand afzonderlijk bepaald. De wetgever heeft in artikel 2, eerste lid, van de Wkb voor een constructie gekozen waarbij het recht op kindgebonden budget is gekoppeld aan het recht op kinderbijslag en waarbij de SVB vaststelt wie recht heeft op kinderbijslag. Verweerder moet zich bij het vaststellen van het recht op kindgebonden budget baseren op de gegevens van de SVB. Hij mag dus niet treden in de beoordeling door de SVB van het recht op kinderbijslag. [1]
3.2.
Vast staat dat de SVB heeft besloten dat eiseres na 17 april 2023 geen recht meer heeft op kinderbijslag, waardoor aan haar vanaf het derde kwartaal 2023 geen kinderbijslag meer wordt verstrekt. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 november 2023 waarin dat stond. Dat lag echter wel op haar weg. Eiseres meende immers dat zij nog tot 29 oktober 2023 kinderbijslag diende te ontvangen, wat betekent dat zij ook in het derde kwartaal recht zou hebben op kinderbijslag. Dat zij geen bezwaar heeft gemaakt omdat de specifieke datum van 17 april 2023 – een datum die haar helemaal niets zegt - niet in het besluit wordt genoemd, komt voor haar rekening.
3.3.
Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat hij naar aanleiding van het bezwaar tegen de herziene voorschotbeschikking kindgebonden budget 2023, contact heeft opgenomen met de SVB en navraag heeft gedaan naar de datum 17 april 2023. De SVB heeft verweerder bericht dat zij een onderzoek heeft verricht waaruit is gebleken dat eiseres vanaf die datum niet (meer) voldoet aan de voorwaarden van de kinderbijslag.
3.4.
Verweerder heeft zich al met al terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om ingevolge de Wkb met ingang van 1 mei 2023 nog aanspraak te hebben op kindgebonden budget. Hij is op grond van artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) verplicht om het recht op kindgebonden budget te herzien als er een wijziging van het recht op kinderbijslag heeft plaatsgevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden het recht op kindgebonden budget van eiseres over 2023 heeft herzien.
De terugvordering van het teveel verstrekte voorschot
4. Eiseres voert aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor van de terugvordering moet worden afgezien. Het feit dat haar dochter sinds 29 oktober 2023 niet meer bij haar woont en niet meer onder haar zorg valt is al zeer lastig. Dat zij ook nog financieel wordt gestraft, omdat de SVB heeft besloten – zonder haar hiervan in kennis te stellen – dat zij vanaf 17 april 2023 geen recht op kinderbijslag meer heeft, met het gevolg dat zij ook geen kindgebonden budget meer krijgt, maakt de terugvordering onevenredig hard ten opzichte van het doel dat ermee wordt gediend. Bij terugvorderingen van te veel betaalde uitkeringen dient niet alleen te worden gekeken naar de gevolgen, maar ook naar de oorzaak van de herziening of terugvordering. Eiseres meent dat zij de dupe is geworden van verwarrende berichtgeving van drie verschillende overheidsinstanties.
4.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, van de Awir, vordert verweerder in gevallen als die van eiseres het gehele onverschuldigd betaalde bedrag terug. Hij kan daarvan afzien als de nadelige gevolgen van de terugvordering onevenredig zijn ten opzichte van de met die terugvordering te dienen doelen. Verweerder moet bij het besluit tot terugvordering op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen.
4.2.
In het Verzamelbesluit Toeslagen van 1 juli 2022 (nr. 2022-21478; het Verzamelbesluit), is het beleid rondom het matigen van de terugvordering van toeslagen opgenomen. Hierin staat dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering; als dergelijke omstandigheden zich voordoen en een gehele terugvordering onevenredig is, kan verweerder afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen. Hij heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om dat te doen. Uit wat eiseres heeft aangevoerd, zijn verder ook geen bijzondere omstandigheden gebleken.
4.3.
Uit het Verzamelbesluit blijkt ten slotte dat financiële omstandigheden van de belanghebbende in beginsel geen aanleiding zijn om van terugvordering af te zien of deze te matigen. Reden hiervoor is dat de belanghebbende verweerder kan verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling te treffen, waarna aan de hand van zijn of haar financiële gegevens kan worden bepaald wat de betalingscapaciteit is. De financiële situatie van eiseres kan dus ook niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk. Zij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 26
1. Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de Belastingdienst/Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Belastingdienst/Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.
3. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Belastingdienst/Toeslagen de onherroepelijk geworden beschikking tot terugvordering in het voordeel van de belanghebbende.
Verzamelbesluit Toeslagen
Artikel 2.1
Als sprake is van een terug te vorderen bedrag aan onverschuldigd betaalde toeslagen, ontstaat een betalingsverplichting voor de belanghebbende ter grootte van dit bedrag aan de Belastingdienst/Toeslagen. Het uitgangspunt in artikel 26 Awir is dat het volledige bedrag aan toeslag dat te veel is betaald of verrekend, wordt teruggevorderd. In dit artikel is echter niet dwingend voorgeschreven dat de Belastingdienst/Toeslagen altijd het volledige bedrag dat te veel is betaald, van de belanghebbende moet terugvorderen.1
Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 13b, eerste lid, Awir de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering moet afzien of het terug te vorderen bedrag moet matigen. Op grond van artikel 13b, tweede lid, Awir mogen de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Van bijzondere omstandigheden is geen sprake als:
De terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3748.