ECLI:NL:RBNNE:2025:3081

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
27 juli 2025
Zaaknummer
23/5308
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering overname private schuld door de minister van Financiën in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 30 mei 2025, wordt de weigering van de minister van Financiën om een private schuld van eiseres over te nemen, beoordeeld. Eiseres, een gedupeerde van de toeslagenaffaire, had een schuld van € 4.129,76 bij de ING Bank en had deze schuld ingediend bij Sociale Banken Nederland (SBN) in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister heeft de overname van deze schuld geweigerd, omdat deze niet voldeed aan de voorwaarden van de Wht, die vereist dat de schuld vóór 1 juni 2021 opeisbaar moet zijn geweest. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de schuld niet voor overname in aanmerking komt, aangezien er geen bewijs is dat er voor de genoemde datum sprake was van opeisbare betalingsachterstanden. Eiseres had ook geen gronden aangevoerd voor haar bezwaar binnen de gestelde termijn, wat leidde tot een niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/5308

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.L. Thiescheffer),
en

de minister van Financiën, de minister

(gemachtigde: mr. W.G.G. de Bakker).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de overname van een private schuld van eiseres. De minister heeft geweigerd haar schuld bij de ING Bank over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht geoordeeld dat de door eiseres ingediende schuld niet voor overname in aanmerking komt. Het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Eiseres is gedupeerde van de toeslagenaffaire. Zij heeft op grond van de Wht bij Sociale Banken Nederland (hierna: SBN) meerdere schuldenlijsten ingediend, waaronder een schuldenlijst met een openstaande privaatrechtelijke schuld van € 4.129,76 bij de ING Bank.
2.1.
Bij beschikking van 4 mei 2023 heeft SBN geoordeeld dat de schuld aan ING Bank niet wordt overgenomen. De schuld is afgewezen op grond van code 4:
“Deze schuld is een financieel product van bijvoorbeeld een bank. Wij betalen alleen het deel van uw betalingsachterstand af, mits deze achterstand is ontstaan tussen 01-01-2006 en 01-06-2021”.
2.2.
Tegen deze beschikking heeft eiseres tijdig pro forma bezwaar gemaakt bij schrijven van 13 juni 2023. Middels de ontvangstbevestiging van 17 juli 2023 is er een termijn gegeven van vier weken, tot 14 augustus 2023, voor het indienen van de gronden. Eiseres heeft binnen deze termijn de gronden niet aangevuld.
2.3.
Het bezwaar van eiseres is bij beslissing van 28 september 2023 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden.
2.4.
Na ontvangst van de gronden van het bezwaar op 10 en 14 augustus 2023, heeft de minister besloten het bezwaar alsnog inhoudelijk te behandelen. Bij herziene beslissing van de eerder genomen beslissing op bezwaar, is bij beschikking van 31 oktober 2023 het bezwaar alsnog inhoudelijk ongegrond verklaard.
2.5.
Bij schrijven van 19 december 2023 heeft eiseres beroep ingesteld tegen de beslissing van 31 oktober 2023. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Opeisbaarheid van de schuld
3. Eiseres voert aan dat de schuld bij de ING Bank een doorlopend studentenkrediet betreft dat te allen tijde volledig opeisbaar is. ING pleegt de invordering niet daadwerkelijk uit te voeren, maar eiseres is wel gehouden noodzakelijke rentebetalingen te doen. Deze maandelijkse rentebetalingen moeten in ieder geval als opeisbaar worden gekwalificeerd.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De beperking van schuldovername tot opeisbare schulden, ter onderscheiding van lopende betalingsverplichtingen, behoort tot de kern van de regeling. Negatieve saldi op betaalrekeningen, aankopen op afbetaling en doorlopende kredieten, zijn expliciet benoemd als voorbeelden van leningen die niet worden overgenomen of betaald, tenzij deze vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. [1]
3.2.
Uit de bankafschriften van eiseres blijkt niet dat er voor 1 juni 2021 opeisbare betalingsachterstanden zijn geweest. De ING Bank heeft bij e-mail van 17 maart 2023 bevestigd dat er geen sprake is van een opeisbare achterstand voor 1 juni 2021, waardoor de hoofdsom niet opeisbaar is geworden. Daarom komen zowel de hoofdsom als de maandelijkse termijnen niet voor overname in aanmerking op grond van artikel 4.1, tweede lid, sub b en 4.1, vierde lid, sub b van de Wht.
3.3.
De betaalde rente komt evenmin voor vergoeding in aanmerking. Rente valt onder bijkomende kosten die enkel wordt vergoed over opeisbare achterstanden of een opeisbare hoofdsom op grond van artikel 4.1, derde lid, sub d van de Wht, waarvan hier geen sprake is. Bovendien waren er geen achterstanden bij de verschuldigde maandelijkse rentebetalingen.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 4.1. Overneming of betaling privaatrechtelijke geldschulden gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag, partner en ex-partner van gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag
1. Onze Minister neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over op grond van artikel 155 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, of een ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend, tenzij op die aanvrager, die partner of die ex-partner artikel 4.6 of 4.7 van toepassing is.
2. De geldschulden die worden overgenomen:
zijn ontstaan na 31 december 2005;
waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
3. Geldschulden en kosten die worden overgenomen, zijn:
een geldschuld die is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser;
een geldschuld die niet is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser indien deze is vastgelegd in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van voor 1 juni 2021, waarbij geldt dat de zaak bij de rechtbank binnen een redelijke termijn na de dagtekening van de ingebrekestelling aanhangig moet zijn gemaakt;
een geldschuld die voortvloeit uit alimentatieverplichtingen;
e bij een overgenomen of over te nemen opeisbare geldschuld bijkomende kosten;
n geldschuld bij een krachtens publiekrecht ingesteld orgaan van een rechtspersoon in het buitenland; en
bestuursrechtelijke geldschulden die niet voor kwijtschelding in aanmerking komen op grond van hoofdstuk 3.
4. Geldschulden en kosten die niet worden overgenomen zijn:
de resterende hoofdsom van een hypothecaire lening, ook als die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar is geworden, tenzij het een restschuld betreft na verkoop van of verhaal op de verhypothekeerde zaak;
de resterende hoofdsommen van andere leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden;
een geldschuld die voortvloeit uit een onrechtmatige daad;
een percentage van de geldschuld aan een rechtspersoon, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of maatschap waarin de aanvrager van de schuldoverneming een belang heeft, dat gelijk is aan het percentage van dat belang van de aanvrager van de schuldoverneming;
n geldschuld waarvoor aan de aanvrager van de schuldoverneming reeds compensatie of aanvullende compensatie als bedoeld in artikel 2.1 of een andere niet-forfaitaire vergoeding is toegekend; of
een geldschuld die al is overgenomen van een aanvrager of diens partner of van een ex-partner.
5. Indien een schuldeiser geen toestemming geeft tot overneming van een geldschuld, voldoet Onze Minister de geldschuld en is de betreffende verbintenis nagekomen als bedoeld in artikel 30 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.