ECLI:NL:RBNNE:2025:3199

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
25/2202
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaald verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak tegen de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een herhaald verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken is bij de Sociale verzekeringsbank (SVB), had eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend dat op 23 juni 2025 was afgewezen. De SVB had eerder besluiten genomen die het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaarden en niet-ontvankelijk verklaarden. Verzoeker heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat een uitspraak van de voorzieningenrechter niet kan worden herzien, omdat deze geen onherroepelijke einduitspraak is. Dit is in overeenstemming met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft het verzoek om herziening van de eerdere uitspraak afgewezen en ook het hernieuwde verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, verwijzend naar zijn eerdere uitspraak van 25 juni 2025.

De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek kennelijk ongegrond is en wijst het af zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Awb. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/2202

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] verzoeker

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (SVB).

Procesverloop

1. De SVB heeft met het besluit van 19 juni 2024 het bezwaar gericht tegen het besluit van 14 februari 2024 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, geregistreerd onder AWB 24/4358.
1.1.
De SVB heeft bij besluit van 7 juni 2024 het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 9 februari 2024 en 15 maart 2024 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, geregistreerd onder AWB 24/4363.
1.2.
De SVB heeft bij besluit van 21 november 2024 verzoekers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, geregistreerd onder AWB 24/4618.
1.3.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 18 juni 2025 gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 23 juni 2025 het verzoek afgewezen.
1.4.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 25 juni 2025 verzocht om de uitspraak van 23 juni 2025 te herzien dan wel zijn verzoek aan te merken als een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening.
1.5.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. In artikel 8:119 van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter in bepaalde gevallen een onherroepelijk geworden uitspraak kan herzien. Een uitspraak van de voorzieningenrechter is geen onherroepelijke einduitspraak en dus niet vatbaar voor herziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
3. Voor wat betreft het hernieuwde verzoek om een voorlopige voorziening, verwijst de voorzieningenrechter naar zijn uitspraak van 25 juni 2025. Hij ziet geen aanleiding om anders te oordelen dan de voorzieningenrechter in die uitspraak heeft gedaan.
4. Het verzoek is kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.