Op 24 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een verzoek tot schorsing afgewezen dat was ingediend door een verzoekster die onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) valt. De verzoekster, die op dat moment verbleef bij GGZ Friesland, had een klacht ingediend tegen de beslissing van de zorgverantwoordelijke om verplichte zorg te verlenen, waaronder de toediening van depotmedicatie. De rechtbank heeft kennisgenomen van het procesverloop, inclusief de mondelinge behandeling op 23 juni 2025, waarbij de verzoekster niet aanwezig was maar telefonisch werd gehoord via haar advocaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgverantwoordelijke voldoende redenen had om de verplichte zorg te verlenen, gezien de weigering van de verzoekster om orale medicatie in te nemen en de noodzaak van behandeling voor haar psychische stoornis. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een onredelijke of onbillijke beslissing en dat er geen spoedeisend belang was om de schorsing toe te staan. De rechtbank heeft het verzoek tot schorsing dan ook afgewezen en bepaald dat het beroep tegen de beslissing van de regionale klachtencommissie op een later moment zal worden behandeld.