ECLI:NL:RBNNE:2025:3218

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
200628
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de toediening van depotmedicatie op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Op 24 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een verzoek tot schorsing afgewezen dat was ingediend door een verzoekster die onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) valt. De verzoekster, die op dat moment verbleef bij GGZ Friesland, had een klacht ingediend tegen de beslissing van de zorgverantwoordelijke om verplichte zorg te verlenen, waaronder de toediening van depotmedicatie. De rechtbank heeft kennisgenomen van het procesverloop, inclusief de mondelinge behandeling op 23 juni 2025, waarbij de verzoekster niet aanwezig was maar telefonisch werd gehoord via haar advocaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgverantwoordelijke voldoende redenen had om de verplichte zorg te verlenen, gezien de weigering van de verzoekster om orale medicatie in te nemen en de noodzaak van behandeling voor haar psychische stoornis. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een onredelijke of onbillijke beslissing en dat er geen spoedeisend belang was om de schorsing toe te staan. De rechtbank heeft het verzoek tot schorsing dan ook afgewezen en bepaald dat het beroep tegen de beslissing van de regionale klachtencommissie op een later moment zal worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
Zaak-/rekestnr.: C/17/200628 / FA RK 25-1389
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 24 juni 2025 op het verzoek tot schorsing ex artikel 10:9 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
op verzoek van:
[Naam] ,
geboren op [geboortedatum] , [geboorteplaats]
hierna: verzoekster,
wonende aan de [adres] ,
thans verblijvende bij GGZ Friesland, [locatie] ,
advocaat: mr. H.W. de Jong, kantoorhoudende te Leeuwarden.
als belanghebbende wordt aangemerkt:
- zorgaanbieder GGZ Friesland (hierna: verweerder).

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van het beroepschrift van verzoekster met bijlagen, tevens verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingekomen op 20 juni 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 23 juni 2025, op het verblijfadres van verzoekster. Daarbij zijn de volgende personen gehoord:
  • mr. H.W. de Jong, de advocaat van verzoekster;
  • [Naam] , psychiater en tevens de zorgverantwoordelijke;
  • [Naam] , psychiater in opleiding.
1.3.
Verzoekster is niet verschenen. Op het moment van de mondelinge behandeling verbleef zij op de spoedeisende hulp (SEH). De advocaat van verzoekster heeft bij aanvang van de zitting telefonisch contact opgenomen met verzoekster, zodat zij telefonisch gehoord zou kunnen worden. Verzoekster heeft daarop laten weten dat haar advocaat het woord mocht voeren namens haar.
1.4.
Teneinde de uitkomsten van het verblijf van verzoekster op de SEH in de afweging te kunnen betrekken heeft de rechtbank na afloop van de mondelinge behandeling nog kennis genomen van een schriftelijk addendum van verweerder, ingekomen bij de rechtbank op 24 juni 2025, alsmede een schriftelijke reactie daarop van mr. H.W. de Jong, namens verzoekster, eveneens ingekomen op 24 juni 2025.
2. De vaststaande feiten
2.1.
Bij beschikking van 28 april 2025 heeft deze rechtbank ten aanzien van verzoekster tot en met 28 juli 2025 een zorgmachtiging verleend, waarin de volgende vormen van verplichte zorg zijn opgenomen:
- het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter
behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • beperken van de bewegingsvrijheid;
  • insluiten;
  • uitoefenen van toezicht op betrokkene;
  • aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van
communicatiemiddelen;
- opnemen in een accommodatie.
2.2.
Op 26 mei 2025 heeft de zorgverantwoordelijke besloten tot het verlenen van verplichte zorg door middel van een artikel 8:9 Wvggz beslissing, bestaande uit toediening van medicatie, verrichten van medische controles en andere medische handelingen en therapeutische maatregelen.
2.3.
Verzoekster heeft op 27 mei 2025 een klacht ingediend bij de Regionale Klachtencommissie Wvggz Friesland (hierna: de klachtencommissie) tegen de beslissing van de zorgverantwoordelijke om de in rechtsoverweging 2.2 genoemde vormen van verplichte zorg te gaan verlenen.
2.4.
De behandeling van de klacht door de klachtencommissie heeft op 2 juni 2025 plaatsgevonden. Verweerder is verschenen en heeft ook een schriftelijk verweer ingediend. Verzoekster is op de zitting mondeling gehoord door de klachtencommissie
2.5.
Bij schriftelijke beslissing van 10 juni 2025 heeft de klachtencommissie de klacht ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
2.6.
Op 17 juni 2025 is een eerste depot Xeplion aan verzoekster toegediend. Toediening van een tweede depot staat gepland op 24 juni 2025.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
Kort en zakelijk weergegeven verzoekt verzoekster om haar klacht van 27 mei 2025 gegrond te verklaren en de beslissing van de klachtencommissie van 10 juni 2025 te vernietigen, alsook om – kort gezegd – bij gegrondverklaring van de klacht een schadevergoeding aan verzoekster toe te kennen. Tevens verzoekt zij – zo begrijpt de rechtbank – om de beslissing tot het toedienen van depotmedicatie te schorsen.
3.2.
Op dit moment verblijft verzoekster nog in de accommodatie. Verzoekster betwist de gestelde diagnose en vindt dat zij geen medicatie nodig. Vanwege de door haar ervaren bijwerkingen na het eerste depot wil zij voorkomen dat een tweede depot wordt toegediend. De toediening van het eerste depot is bovendien zeer hardhandig verlopen, waarbij verzoekster door zes medewerkers naar de isoleerruimte gesleept is. Verzoekster heeft hierbij doodsangsten uitgestaan, omdat ze geen lucht kreeg en duizelig werd. Sinds de toediening van het eerste depot is verzoekster bedlegerig en verplaatst zij zich in een rolstoel. Zij voelt zich benauwd en heeft ook incontinentieklachten. Verzoekster denkt dat dit alles te maken heeft met het depot. Volgens verzoekster zou haar cardioloog nog onderzoek doen naar de mogelijke effecten van paliperidon (het medicijn dat nu in depotvorm wordt toegediend) op haar aangeboren hartafwijking. Er moet volgens verzoekster worden gewacht op de bevindingen van de cardioloog die nu met vakantie is.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de zorgverantwoordelijke – kort en zakelijk weergegeven – naar voren gebracht dat behandeling van verzoekster met medicatie in depotvorm noodzakelijk is omdat verzoekster de orale medicatie niet (goed) inneemt of volledig weigert. De behandeling van verzoekster stagneert hierdoor. Verzoekster is vanuit de (crisis)opname (vanaf maart 2025) in [plaats 1] overgeplaatst naar [locatie] in [plaats 1] . Daar was ook al de beslissing genomen tot het inzetten van verplichte zorg. Omdat in die kliniek op dat moment geen mogelijkheden waren om de behandeling voort te zetten is verzoekster weer teruggekomen naar [plaats 1] . Daar is eerst opnieuw geprobeerd om verzoekster te bewegen tot het (structureel) innemen van orale medicatie. Dat is echter niet gelukt. Er is zorgvuldig gekeken naar mogelijke bijwerkingen in relatie tot de somatische klachten/problemen die verzoekster heeft, zoals de aangeboren hartafwijking en de door haar ervaren oogproblemen. Er is een echo gemaakt van het hart waarop geen bijzonderheden waren te zien en vanuit de polikliniek cardiologie is gemeld dat er geen contra-indicaties zijn voor het toedienen van de beoogde depotmedicatie. Ook de bevindingen van de door verzoekster geraadpleegde optometrist vormen geen contra-indicatie. Het nu volgende depot moet een week na het eerste depot worden toegediend. Als dat niet gebeurt moet er weer opnieuw worden begonnen hetgeen tot een extra injectie leidt en de voortgang van de behandeling vertraagt. Het is de bedoeling dat verzoekster na toediening van het tweede depot met ontslag naar huis gaat. Er zijn geen aanwijzingen dat de somatische klachten die verzoekster nu benoemt, waaronder de incontinentie en het niet kunnen bewegen van ledematen, aan het depot kunnen worden gekoppeld. Daarbij heeft de psychiater opgemerkt dat verzoekster het betreffende medicijn ook enige tijd in tabletvorm heeft geslikt en dergelijke klachten toen niet heeft geuit/laten zien.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 10:9 lid 1 Wvggz kan de rechtbank de beslissing, waartegen de klacht is gericht, schorsen. De rechtbank hanteert daarbij een terughoudende toets. Naar het oordeel van de rechtbank moet het gaan om een beslissing die op basis van een voorlopige beoordeling zodanig onredelijk of onbillijk is, dat dit een schorsing rechtvaardigt, of dat er op het moment van beoordelen een spoedeisend belang speelt. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is en zal daarom het schorsingsverzoek afwijzen. De rechtbank legt hierna uit waarom.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 3:2, lid 2 sub a Wvggz de basisvoorwaarde voor dwangbehandeling is dat het gedrag van verzoekster als gevolg van de psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. Wat betreft de psychische stoornis en het daaruit voortvloeiend ernstig nadeel verwijst de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank van 28 april 2025, waarbij ten aanzien van verzoekster een zorgmachtiging is afgegeven. De second opinion die na die tijd tot stand is gekomen maakt het vorenstaand niet anders. De betreffende psychiater heeft weliswaar geen diagnose gesteld maar heeft wel dezelfde symptomen (waanideeën) beschreven.
4.3.
Uit de verklaring van de psychiater ter zitting volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat het voorgeschreven medicijn (een antipsychoticum) in lijn is met de richtlijnen voor de behandeling van een ziektebeeld zoals dat van betrokkene en dat rekening is gehouden met de bij behandelaars bekende en door verzoekster gestelde bijwerkingen. Ook is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk geworden dat op dit moment geen passend alternatief kan worden geboden. Verzoekster is niet betrouwbaar gebleken bij de inname van orale medicatie en/of heeft deze ook geweigerd. De behandeling stagneert hierdoor, waardoor ontslag nog niet mogelijk is geweest. Verzoekster is in het verleden (2023) ingesteld geweest op een ander, vergelijkbaar medicijn, haldol, waarbij verbetering van haar toestandsbeeld is gezien, maar verzoekster wilde dat medicijn, dat ook in depotvorm kan worden toegediend, niet opnieuw gebruiken. Ondanks het feit dat verzoekster niet betrouwbaar is gebleken bij de inname van antipsychotica in tabletvorm is in de periode dat zij de tabletten nog nam – waaronder ook het medicijn dat zij nu in depotvorm heeft gekregen – enige verbetering gezien van haar toestandsbeeld. In die periode was ook geen sprake van de fysieke klachten waarvan zij nu melding maakt. Door de psychiater is tijdens de zitting opgemerkt dat zij de nu geuite klachten ook niet aan het depot kan koppelen. Er is desalniettemin opnieuw contact geweest met de polikliniek cardiologie en de dienstdoend cardioloog heeft laten weten dat er geen contra-indicaties zijn voor toediening van het depot.
4.4.
Ook de bevindingen over het bezoek aan de SEH op 23 juni 2025 leiden niet tot een ander oordeel. Uit het addendum volgt dat een urineweginfectie is geconstateerd waarvoor een antibioticum is voorgeschreven. Klinisch was geen sprake van benauwdheid, de saturatie kende geen bijzonderheden en de longfoto was goed. Ook het algeheel onderzoek kende, behoudens de urineweginfectie, geen bijzonderheden.
4.5.
Een en ander leidt tot de slotsom dat de rechtbank onvoldoende aanleiding ziet om te kunnen concluderen dat sprake is van een onredelijke of onbillijke beoordeling door de zorgverantwoordelijke en in het verlengde daarvan ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding en/of spoedeisend belang om gebruik te maken van haar (discretionaire) bevoegdheid tot schorsing van het besluit tot het verlenen van verplichte zorg zoals hiervoor onder 2.2. is beschreven, in het bijzonder het toedienen van depotmedicatie, in afwachting van de beslissing op het beroep van verzoekster door de rechtbank.
4.6.
Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst af het verzoek tot schorsing van het besluit (van 26 mei 2025) tot toediening van depotmedicatie zolang nog niet op het beroep is beslist;
5.2.
bepaalt dat de rechtbank het beroep tegen de beslissing van de regionale klachtencommissie zal behandelen op [datum] op de GGZ locatie in [plaats 1] , [adres] , waarvoor betrokkene, haar advocaat en de GGZ zullen worden opgeroepen door de rechtbank.
Deze beschikking is mondeling gegeven op 24 juni 2025 door mr. I.M. Dölle, rechter, bijgestaan door de griffier en schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 7 juli 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
..
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
fn. 888
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.