ECLI:NL:RBNNE:2025:3233

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
LEE 23/2497 en LEE 23/2338
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag van de gemeente en een samenwerkingsverband om toegang te krijgen tot het register van registratiebewijzen van snelle motorboten

Op 10 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaken LEE 23/2497 en LEE 23/2338, waarin de rechtbank de beroepen van de gemeente Súdwest-Fryslân en een samenwerkingsverband tegen de afwijzing van de RDW om toegang te krijgen tot het register van registratiebewijzen van snelle motorboten heeft beoordeeld. De RDW had de aanvraag van de gemeente en het samenwerkingsverband afgewezen op basis van het ontbreken van een wettelijke grondslag voor de gevraagde gegevensverstrekking. De rechtbank oordeelde dat de RDW geen verplichting had om de gegevens te verstrekken, omdat de wettelijke basis voor deze verstrekking ontbrak. De rechtbank concludeerde dat de gemeente en het samenwerkingsverband geen belanghebbenden waren in de zin van de wet, en dat het beroep van de besloten vennootschap niet-ontvankelijk was. De rechtbank verklaarde de beroepen van de gemeente en het samenwerkingsverband ongegrond, en oordeelde dat er geen ruimte was voor een belangenafweging of een beroep op het evenredigheidsbeginsel. De uitspraak benadrukte dat de RDW niet verplicht was om gegevens te verstrekken zonder een duidelijke wettelijke basis, en dat de publieke taak van de RDW zich beperkte tot de afgifte van registratiebewijzen voor snelle motorboten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/2497 en LEE 23/2338

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 juli 2025 in de zaak tussen

[samenwerkingsverband],
[besloten vennootschap]beiden gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisers 1, [1]

De gemeente Súdwest-Fryslân (de gemeente),

eiser 2, [2]
gemachtigden namens eisers 1 en 2: mrs. R.C. Brand, M. de Haan en R. van Es,
en

De directie van de RDW, de RDW,

gemachtigde: mr. L.H.C. Pieters - de Vries.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van de RDW van de aanvraag van de gemeente en [samenwerkingsverband] om direct toegang te krijgen tot het register van registratiebewijzen van snelle motorboten (het register) voor de uitoefening van hun publieke (handhavings-)taken.
1.1.
De RDW heeft de aanvraag met de e-mail van 17 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 april 2023 op de bezwaren van eisers is de RDW bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroepen ingesteld. De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 februari 2025 op zitting (gevoegd) behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eisers bijgestaan door [naam toezichthouder] (gemeentelijk toezichthouder), [naam ambtelijk secretaris] (ambtelijk secretaris van [samenwerkingsverband] en [besloten vennootschap] ) en de gemachtigde van de RDW.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 2 augustus 2022 heeft de gemeente een aanvraag gedaan bij de RDW om direct toegang te krijgen tot het register. Met het e-mailbericht van 4 augustus 2022 heeft [samenwerkingsverband] zich aangesloten bij die aanvraag. Na meerdere e-mailwisselingen tussen de gemeente, [samenwerkingsverband] en de RDW is de aanvraag met de e-mail van 17 oktober 2022 afgewezen. Hiertegen is op 25 november 2022 een bezwaarschrift ingediend door [samenwerkingsverband] en [besloten vennootschap] . Vervolgens is op 28 november 2022 een bezwaarschrift ingediend door de gemeente. Het bestreden besluit is genomen op 14 april 2023.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid
2.1.
Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden, moet de rechtbank - zoals met partijen besproken op de zitting - eerst ambtshalve de ontvankelijkheid van de beroepen beoordelen.
Besluit
2.2.
Gelet op de stelling van de RDW dat elke (wettelijke) grondslag voor de gegevensverstrekking waarom eisers hebben verzocht ontbreekt, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de gemeente en [samenwerkingsverband] een aanvraag hebben gedaan en of de daarop genomen beslissing kan worden aangemerkt als een besluit.
2.3.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.4.
Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat een aanvraag is gedaan om (toegang tot) gegevens, waarvoor geldt dat de RDW - in het kader van een taak van algemeen belang - bevoegd is deze te verstrekken. Op de zitting heeft de RDW zijn stelling dat elke bevoegdheid daartoe ontbreekt nader toegelicht. Hij heeft aangegeven dat in sommige situaties en bij bepaalde aanvragers een (wettelijke) grondslag bestaat voor het delen van gegevens uit het register. Hierdoor kan er in het algemeen voor de RDW een bevoegdheid bestaan om gegevens te vertrekken, alleen ontbreekt volgens de RDW de bevoegdheid als het gaat om het verzoek van eisers. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet evident dat geen sprake is van een bevoegdheid en is met de afwijzing van het verzoek sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hier sprake is van een aanvraag van de gemeente en [samenwerkingsverband] waarop een besluit in de zin van artikel 1:3, eerst lid, van de Awb is gevolgd, waartegen bezwaar en beroep open staat voor belanghebbenden.
[besloten vennootschap] is geen belanghebbende
2.5.
Volgens artikel 8:1 van de Awb kan alleen een belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter. Een belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [3]
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat [besloten vennootschap] geen belanghebbende is. [besloten vennootschap] heeft namelijk geen rechtstreeks belang, maar een afgeleid belang bij het bestreden besluit. [besloten vennootschap] is een softwarebedrijf dat (mogelijk) de aansluiting van de boa’s van [samenwerkingsverband] gaat verzorgen als deze boa’s toegang zouden verkrijgen tot het register. Het enkele feit dat sprake is van een toekomstige (uitbreiding van de) contractuele relatie tussen degene tot wie een besluit is gericht ( [samenwerkingsverband] ) en [besloten vennootschap] , betekent niet dat [besloten vennootschap] reeds daarom een belang heeft dat rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. De vraag is dus of [besloten vennootschap] - los van die mogelijke contractuele relatie - ook een zelfstandig, eigen belang heeft bij dat besluit. Daarvan is niet gebleken. Het beroep van [besloten vennootschap] is dan ook niet-ontvankelijk.
2.7.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een besluit in de zin van de Awb en dat de gemeente en [samenwerkingsverband] hierbij belanghebbenden zijn. Dit betekent dat alleen de gemeente en [samenwerkingsverband] ontvankelijk zijn in hun beroep. De rechtbank zal daarom hieronder alleen ingaan op de inhoudelijke beroepsgronden van de gemeente en [samenwerkingsverband] .
Standpunten van partijen
2.8.
De gemeente en [samenwerkingsverband] stellen zich - samengevat - op het standpunt dat de boa’s voor wie zij de aanvraag hebben gedaan toegang moeten krijgen tot het register. De toegang tot het register is voor deze boa’s noodzakelijk in het kader van (de uitoefening van) hun opsporingsbevoegdheden. De opsporingsbevoegdheden van deze boa’s volgen uit artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in combinatie met bijzondere wetten of (decentrale) verordeningen. De akte van opsporingsbevoegdheden en de domeinen (vastgelegd in de Regeling domeinlijsten) bepalen of een boa in een concreet geval bevoegd is om te handhaven op het water. De boa’s waarvoor de aanvraag is gedaan zijn bevoegd om overtredingen van de Scheepvaartverkeerswet (Svw) op te sporen en in domein II is ook de herziene Rijnvaartakte benoemd. Inmiddels geldt voor boa’s in domein I en II dat zij ook bevoegd zijn te handhaven ten aanzien van artikel 8.01 Binnenvaartpolitiereglement (Bpr). Deze bevoegdheden geven - in combinatie met de publieke taak van de RDW om met het oog op handhaving het register bij te houden - een grondslag voor verstrekking van gegevens uit het register aan de boa’s (dan wel aan de gemeente en [samenwerkingsverband] zelf).
Het is voor eisers niet te volgen dat de betreffende boa’s in het kader van hun bevoegdheden wél het registratiebewijs van (potentiële) overtreders mogen vorderen, maar niet het register zouden mogen raadplegen. De boa’s hebben namelijk de eigendomsgegevens en de technische gegevens van snelle motorboten nodig voor het uitvoeren van hun publieke taak, te weten het handhaven van de leefbaarheid op het water. Zij moeten een proces-verbaal kunnen opstellen als verbodsbepalingen genoemd in het Bpr of verboden uit lokale regelgeving worden overtreden.
Het bestreden besluit is bovendien in strijd met het evenredigheidsbeginsel en bevat geen zorgvuldige belangenafweging. Het is onevenredig om de toegang te weigeren tot informatie die noodzakelijk is voor boa’s voor een goede uitvoering van hun taken. Er is namelijk wel degelijk een wettelijke grondslag (en daarmee een bevoegdheid) voor de gegevensverwerking.
Ook is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat de politie, boa’s die gebruik maken van iHandhaving en boa’s in dienst van Rijkswaterstaat - die gebruik maken van het registratiesysteem van het softwarebedrijf [naam softwarebedrijf] - wél toegang krijgen tot het register. Tot slot stellen eisers dat de RDW zich niet aan zijn beleidsregels houdt. In de toelichting op artikel 3 van de Beleidsregel registratie snelle motorboten van de RDW uit 2018 staat namelijk dat de geregistreerde gegevens ook gebruikt kunnen worden voor handhaving.
2.9.
De RDW stelt zich - samengevat - op het standpunt dat hij geen toegang mag geven tot het register aan de gemeente en [samenwerkingsverband] , omdat geen formele grondslag bestaat voor verstrekking van gegevens uit dit register aan de boa’s waarvoor dit is aangevraagd. De wetgever dient te regelen aan welke personen gegevens verstrekt worden en met welk doel verstrekking plaatsvindt; zolang dit niet gebeurt, ontbreekt een bevoegdheid om gegevens uit het register te delen met de boa’s van de gemeente en [samenwerkingsverband] . Dit geldt temeer nu in de toelichting op artikel 8.01 Bpr wordt verwezen naar artikel 32 van de Svw, terwijl daarin de boa’s die zijn aangewezen op grond van artikel 142 Sv niet worden benoemd. Uit de aanwijzing van boa’s op grond van artikel 142 Sv, de opsporingsbevoegdheid en specificering daarvan in de akte van bevoegdheden volgt geen grondslag voor verstrekking van gegevens uit het register. Uit de bestaande opsporingsbevoegdheden van de boa’s kan een burger immers niet met voldoende precisie opmaken welke op zijn privéleven betrekking hebbende gegevens worden verwerkt. Ook de AVG biedt geen grondslag voor verstrekking van de gegevens, nu uit de memorie van toelichting bij de Uitvoeringswet AVG (UAVG) volgt dat artikel 6, eerste lid, onder e van de AVG geen zelfstandige rechtsbasis voor gegevensverwerking vormt.
Het doel van het verwerken van gegevens in het register en het raadplegen daarvan door de bevoegde personen is volgens de wet gelegen in een effectieve controle van de bescheiden die ter inzage zijn afgegeven (bij een controle naar aanleiding van een overtreding op grond van de Svw). Hieruit volgt niet, dan wel is onvoldoende kenbaar, dat de verwerking van gegevens in het register ook kan dienen voor het constateren van overtredingen van de APV of bijvoorbeeld milieu gerelateerde overtredingen. Bovendien is enkel voorzien in controle van bescheiden bij een staande houding. Verstrekkingen in dat verband zijn hierom reeds niet mogelijk.
Nu er geen bevoegdheid bestaat voor het delen van gegevens uit het register, is er ook geen ruimte voor een belangenafweging dan wel een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is ook geen sprake; de RDW kan bovendien in het licht van dit beginsel niet gehouden worden contra legem tot gegevensverwerking over te gaan.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank verklaart de beroepen van de gemeente en [samenwerkingsverband] ongegrond. De rechtbank zal dat hierna uitleggen. De voor de beroepen van belang zijnde wet- en regelgeving staat in de bijlage bij deze uitspraak.
3.1.
De rechtbank stelt vast - en tussen partijen is niet in geding - dat er geen specifieke wettelijke verplichting op de RDW rust om de gegevens uit het register te delen met de boa’s van de gemeente en [samenwerkingsverband] . Artikel 6 lid 1 sub c AVG (‘noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting’) is daarom niet van toepassing.
3.2.
Ook stelt de rechtbank met partijen vast dat er op grond van de AVG geen wettelijke verplichting voor de RDW kan ontstaan om toegang te geven tot het register aan de gemeente en [samenwerkingsverband] , nu de AVG geen zelfstandige rechtsbasis voor gegevensverwerking vormt.
3.3.
De discussie tussen partijen spitst zich toe op de vraag of er desalniettemin een (wettelijke) grondslag is op basis waarvan de RDW de bevoegdheid heeft om tot het verstrekken van gegevens uit het register over te gaan. De gemeente en [samenwerkingsverband] voeren aan dat gegevensverstrekking noodzakelijk is voor de uitvoering van een publieke taak (artikel 6 lid 1 sub e AVG). In dat verband moet de rechtbank beoordelen of het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt welbepaald en uitdrukkelijk omschreven is. Verder moet worden beoordeeld of met de aan de orde zijnde verwerking van persoonsgegevens ook het betreffende doel wordt bereikt. Daarbij moet het doel passen in de publiekrechtelijke taak van de RDW en dient gegevensverwerking noodzakelijk te zijn. De publieke taak of de gegevensverwerking hoeft niet uitputtend geregeld te zijn in een wet in formele zin, maar er moet wel een voldoende precieze wettelijke grondslag zijn in wet- en regelgeving. [4]
3.4.
De van belang zijnde publieke taak van de RDW met betrekking tot de registratie van snelle motorboten volgt uit artikel 8.01 Bpr en artikel 1 Regeling registratie snelle motorboten 1997. Uit deze artikelen volgt dat de RDW het mogelijk moet maken dat een snelle motorboot ten name van de eigenaar bij hem wordt geregistreerd. Uit dit artikel volgt verder dat de RDW aan de eigenaar van een snelle motorboot een registratieteken toekent en een bijbehorend registratiebewijs afgeeft. Gelet op de Nota van Toelichting bij artikel 8.01 van het Brp is de invoering van de registratie voor snelle motorboten voor het volgende doel opgenomen: “
Het aan boord aanwezig hebben en op eerste vordering ter inzage afgeven van het registratiebewijs heeft een effectieve controle van de bescheiden door de ingevolge artikel 32 van de Scheepvaartverkeerswet met de opsporing belaste ambtenaren ten doel. De gewijzigde omschrijving van een snelle motorboot en de uitbreiding van de regeling tot het volledige toepassingsgebied van het BPR zal overigens naar verwachting niet leiden tot een grote toename van het aantal registraties. De nadere regels die de minister van Verkeer en Waterstaat ingevolge het derde lid kan stellen kunnen onder meer betrekking hebben op wijziging van de registratie bij eigendomsoverdracht en op de procedure in geval van diefstal.”
3.5.
De rechtbank oordeelt dat het doel van de publieke taak die aan de RDW is toebedeeld - gelet op de tekst van artikel 8.01 Bpr en de Nota van Toelichting - is gelegen in registratie van snelle motorboten met het oog op de afgifte van fysieke registratiebewijzen. Dit laatste teneinde controle bij staande houding effectiever mogelijk te maken voor de ingevolge artikel 32 van de Svw met de opsporing belaste ambtenaren. Het betreft hier buitengewone opsporingsambtenaren die zijn aangewezen met de Regeling aanwijzing opsporingsambtenaren Svw en het Besluit Aanwijzing handhavingsambtenaren Herziene Rijnvaartakte.
3.6.
Uit de publieke taak van de RDW vloeit niet voort dat afgifte van registratiebewijzen ook de handhaving door andere dan voornoemde boa’s ten dienste staat. Dit wordt niet anders als deze opsporingsambtenaren met de handhaving van artikel 8.01 Bpr zijn belast. Uit de aanwijzing van boa’s op grond van artikel 142 Sv, de akte van bevoegdheden en de Regeling domeinlijsten volgt namelijk geen nadere taakstelling voor de RDW met betrekking tot het register.
3.7.
Uit de wet- en regelgeving volgt bovendien niet dat de publieke taak van de RDW ook het bijhouden/beheren van een (voor andere opsporingsambtenaren) toegankelijk register omvat, laat staan dat een taak bestaat in het kader van het delen van (persoons)gegevens uit het register anders dan door middel van de afgifte van registratiebewijzen. In tegenstelling tot wat de gemeente en [samenwerkingsverband] stellen, is de taak van RDW met betrekking tot snelle motorboten daarmee niet betekenisloos. De publieke taak strekt immers tot de afgifte van registratiebewijzen, die het doel hebben handhaving effectiever te maken voor een aantal limitatief opgesomde boa’s.
3.8.
Uit de wet- en regelgeving volgt ook niet dat met de registratie van snelle motorboten door de RDW wordt beoogd handhaving van de andere verbodsbepalingen waarop het verzoek van de gemeente en [samenwerkingsverband] ziet gemakkelijker te maken (onder andere handhaving van milieuwetgeving en handhaving op grond van de APV). Anders dan de gemeente en [samenwerkingsverband] stellen, passen de handhavingsdoelen waarop de aanvraag ziet dus niet in de publiekrechtelijke taak van de RDW.
3.9.
Voor zover de gemeente en [samenwerkingsverband] dit beogen te stellen, volgt een publieke taak van de RDW ten opzichte van de boa’s van de gemeente en [samenwerkingsverband] ook niet uit de toelichting op artikel 3 van de Beleidsregel registratie snelle motorboten. [5] Hierin staat weliswaar dat de geregistreerde gegevens ook gebruikt kunnen worden voor handhaving, maar er staat in deze toelichting niet gespecificeerd door welke opsporingsambtenaren. Los daarvan kan de RDW met een (toelichting bij een) beleidsregel niet zelf zijn in wet- en regelgeving vervatte publieke taak veranderen of verruimen.
3.10.
Er bestaat dan ook geen wettelijke grondslag voor de gevraagde gegevensverstrekking. Deze grondslag volgt ook niet uit het doel van de wettelijke regelingen. Aan de voorwaarden uit artikel 6 lid 1 onder e AVG is dan ook niet voldaan, zodat het toegang geven tot het register aan de gemeente en [samenwerkingsverband] niet rechtmatig is. Hoewel ook de RDW het nut en de noodzaak van de door de gemeente en [samenwerkingsverband] verlangde gegevensverstrekking uit het register inziet, is het aan de wetgever om dit mogelijk te maken door hiervoor een formele grondslag te creëren. De beroepsgrond slaagt dan ook niet. De stellingen van de gemeente en [samenwerkingsverband] omtrent de noodzakelijkheid van de gegevensverwerking kunnen gelet hierop onbesproken blijven.
Evenredigheidsbeginsel en zorgvuldige belangenafweging
4. Omdat er geen wettelijke grondslag bestaat voor de gevraagde gegevensverstrekking, is de rechtbank van oordeel dat hier geen ruimte is voor een belangenafweging dan wel een beroep op het evenredigheidsbeginsel.
Gelijkheidsbeginsel
5. Voor wat betreft het beroep van de gemeente en [samenwerkingsverband] op het gelijkheidsbeginsel oordeelt de rechtbank als volgt. Zelfs als het zo is dat hier sprake is van gelijke gevallen, dan nog is de RDW niet verplicht om de boa’s van eisers toegang te geven tot het register. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat een grondslag voor het verlenen van toegang aan de gemeente en [samenwerkingsverband] ontbreekt. De RDW geeft aan dat hij de verstrekkingen uit het register aan de politie en boa’s in dienst van Rijkswaterstaat - die gebruik maken van het registratiesysteem van [naam softwarebedrijf] - zal heroverwegen en dat hij niet gebonden is een eventuele fout te herhalen. Gebruik van het register via iHandhaving is niet meer aan de orde. Dat de RDW nog niet heeft heroverwogen of de politie en [naam softwarebedrijf] toegang behouden tot het register, maakt niet dat de RDW verplicht is om nieuwe verzoeken in te willigen. De rechtbank is het dan ook met de RDW eens dat een nieuw verzoek niet in strijd met de wet ingewilligd hoeft te worden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep van [besloten vennootschap] is niet-ontvankelijk. De beroepen van de gemeente en [samenwerkingsverband] zijn ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep van [besloten vennootschap] niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen van de gemeente en [samenwerkingsverband] ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Broere, mr. S. Ketelaars-Mast en mr. P. van der Stroom, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop een afschrift van deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 6
1.De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;
(…)
3. De rechtsgrond voor de in lid 1, punten c) en e), bedoelde verwerking moet worden vastgesteld bij: a) Unierecht; of b) lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is. Het doel van de verwerking wordt in die rechtsgrond vastgesteld of is met betrekking tot de in lid 1, punt e), bedoelde verwerking noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of voor de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend. Die rechtsgrond kan specifieke bepalingen bevatten om de toepassing van de regels van deze verordening aan te passen, met inbegrip van de algemene voorwaarden inzake de rechtmatigheid van verwerking door de verwerkingsverantwoordelijke; de types verwerkte gegevens; de betrokkenen; de entiteiten waaraan en de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens mogen worden verstrekt; de doelbinding; de opslagperioden; en de verwerkingsactiviteiten en -procedures, waaronder maatregelen om te zorgen voor een rechtmatige en behoorlijke verwerking, zoals die voor andere specifieke verwerkingssituaties als bedoeld in hoofdstuk IX. Het Unierecht of het lidstatelijke recht moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang en moet evenredig zijn met het nagestreefde gerechtvaardigde doel.

Besluit aanwijzing handhavingsambtenaren Herziene Rijnvaartakte

Artikel 1
Met het toezicht op de naleving en de opsporing van overtreding van de Herziene Rijnvaartakte en van de daarop gebaseerde reglementen zijn belast de ambtenaren van de directies Oost-Nederland, Limburg, Utrecht en Zuid-Holland van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat , voor zover tewerkgesteld aan of langs de Boven-Rijn, de Waal, het Pannerdensch Kanaal, de Neder-Rijn en de Lek, die de functie bekleden van:
a.hoofd en coördinator beheer vaarwegen;
b.(assistent) verkeersleider;
c.(assistent) mobiel verkeersleider;
d.(hulp)sluismeester of -wachter.

Binnenvaartpolitiereglement

Artikel 8.01. Registratiebewijs

1. Een snelle motorboot moet ten name van de eigenaar zijn geregistreerd bij een door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen instelling. Deze instelling kent aan hem een registratieteken toe en geeft een bijbehorend registratiebewijs af volgens een door de Minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld model.
2 Het registratiebewijs bedoeld in het eerste lid moet tijdens het varen met een snelle motorboot aan boord aanwezig zijn.
3 De Minister van Verkeer en Waterstaat kan nadere regels stellen met betrekking tot de registratie.

Regeling aanwijzing opsporingsambtenaren Scheepvaartverkeerswet

Artikel 1
Met de opsporing van strafbare feiten, bedoeld in artikel 32 van de Scheepvaartverkeerswet, worden, voor zover het overtredingen betreft, belast:
Van de Rijkswaterstaat:
1.(adjunct/rayon)hoofden scheepvaartdienst;
2.(hoofd/assistent)verkeers(dienst)leiders;
3.(assistent)rivier, kanaal- en meermeesters;
4.(adj.)havenmeesters;
5.(assistent)gezagvoerders;
6.(adjunct)hoofden dienstkring;
7.(hoofd)sluismeesters;
8.(hulp/waarnemend)kantonniers;
9.sluiswachters, brugwachters;
10.(nautisch)opzichters;
11.(hoofd/medewerker)nautische zaken;
Van de Inspectie Verkeer en Waterstaat:
ambtenaren van de divisie Scheepvaart.

Regeling registratie snelle motorboten 1997

Artikel 1
Als instelling voor de registratie van snelle motorboten als bedoeld in artikel 8.01, eerste lid, van het Binnenvaartpolitiereglement wordt aangewezen de Dienst Wegverkeer.

Scheepvaartverkeerswet

Artikel 32
1. Met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten en van de in de Herziene Rijnvaartakte strafbaar gestelde feiten, voor zover deze laatste de overtreding betreffen van bepalingen die krachtens deze wet zijn vastgesteld, zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de daartoe door het bevoegd gezag, in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie, aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
3 De artikelen 5:13, 5:15 tot en met 5:17 en 5:20, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.zaaknummer LEE 23/2497.
2.zaaknummer LEE 23/2338.
3.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4.Zie Kamerstukken II 2017/18, 34851, nr. 3, p.35 en de MvT bij de UAVG.
5.Staatscourant 2018, nr. 30386.