Uitspraak
RECHTBANK Noord-Nederland
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 9 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
657/vj
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. P.H.A. Mulder, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.J.H. van Baalen, met als doel de opheffing van een conservatoir verhaalsbeslag dat door gedaagde op 7 juli 2025 is gelegd. De achtergrond van de zaak betreft een geldleningsovereenkomst van 30 december 2021, waarbij gedaagde een hypotheekrecht heeft bedongen op percelen grasland van eiser. Eiser is in gebreke gebleven met de betaling van de rente, wat gedaagde heeft doen besluiten tot openbare verkoop van de percelen. Eiser heeft echter meerdere keren aangeboden om de verschuldigde bedragen te betalen, maar gedaagde heeft deze aanbiedingen geweigerd.
De voorzieningenrechter heeft op 9 juli 2025 geoordeeld dat eiser een spoedeisend belang heeft bij de opheffing van het beslag, omdat de geplande executieverkoop op korte termijn plaatsvond. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagde tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding niet heeft gesproken over het verleende beslagverlof, wat in strijd is met artikel 21 Rv. Dit gebrek aan informatie heeft geleid tot de conclusie dat de vorderingen van eiser moeten worden toegewezen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van eiser bij opheffing van het beslag zwaarder weegt dan het belang van gedaagde bij handhaving van het beslag, en heeft gedaagde veroordeeld tot opheffing van het beslag en betaling van de proceskosten.