ECLI:NL:RBNNE:2025:3370

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
LEE 24/1713
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor een berging, erfafscheiding en fietsoverkapping met legalisatie en rechtszekerheid

Deze uitspraak betreft de omgevingsvergunning voor een berging, een erfafscheiding en een fietsoverkapping op een perceel in Winsum. Eiser, eigenaar van het perceel, is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat het bestreden besluit niet voldoet aan de vereisten van rechtszekerheid. De rechtbank oordeelt dat de gegevens bij de aanvraag tegenstrijdig zijn wat betreft de afmetingen van de bouwwerken. De rechtbank stelt vast dat de feitelijke situatie op de foto’s niet overeenkomt met de afmetingen die op de overzichtstekening staan. Dit leidt tot de conclusie dat het college niet duidelijk heeft gemaakt wat de aard en omvang van het vergunde is. De rechtbank vernietigt het besluit van 26 februari 2024 en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser krijgt een vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/1713

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit Winsum, eiser

(gemachtigde: mr. A.A. Westers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Hogeland

(gemachtigde: mr. W. Wieringa)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbenden] uit Winsum, vergunninghouders
(gemachtigde: mr. M. Sikkes).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunning voor een berging, een erfafscheiding en een fietsoverkapping op het perceel [adres] (het perceel). Eiser is het niet eens met die omgevingsvergunning. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Vergunninghouders hebben op 19 september 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor een fietsoverkapping, een erfafscheiding en een berging.
2.1.
Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning op 23 november 2021 verleend. In de beslissing op bezwaar van 3 mei 2022 heeft het college de omgevingsvergunning gedeeltelijk in stand gelaten.
2.2.
Op 15 december 2023 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 mei 2022 gegrond verklaard. De rechtbank heeft dat besluit gedeeltelijk vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
2.3.
Met het bestreden besluit van 26 februari 2024 op het bezwaar van eiser heeft het college de omgevingsvergunning gedeeltelijk in stand gelaten.
2.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van eiser, gemachtigde van het college, vergunninghouder [derde belanghebbende] en gemachtigde van vergunninghouders.

Feiten en omstandigheden

3. Eiser is eigenaar van het perceel [adres]. Vergunninghouders zijn eigenaar van het perceel [adres] (het woonperceel). Grenzend aan het perceel van vergunninghouders ligt een perceel groen (het groenperceel) dat gezamenlijk eigendom is van bewoners van de [straat] en de [straat], waaronder eiser en vergunninghouders.
3.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Winsum Dorp (het bestemmingsplan). Het woonperceel van vergunninghouders heeft de bestemmingen Wonen-2, Tuin en Water en het groenperceel heeft de bestemming Groen en daarnaast geldt het Facetbestemmingsplan gebouwd erfgoed (het facetbestemmingsplan).
3.2.
Op 14 september 2021 heeft het college een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom aan vergunninghouders verstuurd vanwege de bouw van twee overkappingen, een berging en een erfafscheiding zonder omgevingsvergunning.
3.3.
Vergunninghouders hebben op 19 september 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd. De aanvraag betreft het legaliseren van een erfafscheiding, een berging en een fietsoverkapping.
3.4.
Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning op 23 november 2021 verleend. In de beslissing op bezwaar van 3 mei 2022 heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten voor wat betreft de berging en fietsoverkapping en de omgevingsvergunning voor de erfafscheiding alsnog geweigerd.
3.5.
Op 15 december 2023 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 mei 2022 gegrond verklaard. De rechtbank heeft dat besluit voor zover daarin de omgevingsvergunning voor de fietsoverkapping en de berging in stand is gelaten, vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
3.6.
In de tweede beslissing op bezwaar, die nu voorligt, heeft het college de omgevingsvergunning voor de fietsoverkapping en de berging in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet (Ow) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt dat in deze procedure het oude recht (waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; Wabo) van toepassing is, omdat de aanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding van de Ow.
5. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage.
Is het bestreden besluit voldoende duidelijk?
6. Eiser stelt dat het bestreden besluit ten aanzien van de berging en de fietsoverkapping onjuist, onduidelijk en onvoldoende gemotiveerd is. Volgens eiser zijn de berging en fietsoverkapping niet volledig gerealiseerd op het gronden met de bestemming Wonen maar deels ook buiten het bouwvlak, op grond met de bestemming Groen, waar geen bebouwing is toegestaan. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar de kadastrale meting.
7. Het college gaat er in het bestreden besluit vanuit dat de berging en de fietsoverkapping op het woonperceel staan, op grond met de bestemming Wonen-2.In het verweer stelt het college dat een deel van het dak van het fietsenschuurtje lijkt te zijn gerealiseerd op het groenperceel. Dat gedeelte van het dak fungeert volgens het college als overkapping. Volgens het college is dat niet deel niet aan te merken als een gebouw en is het niet in strijd met artikel 16.2.1. van het bestemmingsplan. De fietsoverkapping is volgens het college evenmin in strijd met het bestemmingsplan.
8. De rechtbank stelt vast dat op de overzichtstekening bij de aanvraag het fietsenschuurtje en de overkapping aan de woning staan getekend op een schaal van 1:100.
Volgens de tekening is de breedte van beide bouwwerken (vanaf de gevel) 1 meter. Omdat de perceelsgrenzen niet op de tekening staan kan de afstand tot de perceelsgrens niet uit de tekening worden afgeleid. Volgens partijen valt de perceelsgrens samen met de grens van de bestemming Wonen. Uit de kadastrale gegevens die eiser heeft aangeleverd en de gegevens van regelsopdekaart.nl valt af te leiden dat de afstand van de gevel vanaf de woning tot aan de perceelsgrens 1,20 meter bedraagt. Dat betekent dat op grond van de overzichtstekening de afstand van de vergunde bouwwerken tot de perceelsgrens 20 centimeter zou zijn en dat de vergunde bouwwerken daarmee binnen de bestemming Wonen zouden vallen.
8.1.
De rechtbank stelt echter ook vast dat het om een legalisatie gaat en dat het college de vergunning heeft verleend op grond van de overzichtstekening én foto’s van de bouwwerken die bij de aanvraag zijn gevoegd. De rechtbank stelt vast dat de feitelijke situatie op de foto’s en de afmetingen van de daarop afgebeelde bouwwerken niet overeenkomen met de afmetingen die op de overzichtstekening staan. Dat volgt uit de metingen die het college naar aanleiding van de zitting heeft gedaan. Daarin staat dat de breedte van het fietsenschuurtje vanaf de gevel in totaal 2,09 meter is. De breedte van de overkapping is 0,90 centimeter. Dat betekent dat het schuurgedeelte 1,19 meter is en daarmee breder dan 1 meter. Verder volgt uit de metingen dat de breedte van de fietsoverkapping feitelijk 2,20 meter is.
8.2.
De rechtbank overweegt dat naar vaste rechtsprak de aanvraag en de daarbij behorende stukken doorslaggevend zijn voor de beantwoording van de vraag waar de aanvraag op ziet. Uit een oogpunt van rechtszekerheid van derden dient uit de aanvraag om omgevingsvergunning onmiskenbaar te blijken voor welke onderdelen wel en waarvoor geen omgevingsvergunning wordt aangevraagd. [1] Uit het besluit om een omgevingsvergunning te verlenen en de daarbij behorende bescheiden moet duidelijk blijken wat de aard en de omvang van het vergunde is. Dit brengt het vereiste van rechtszekerheid mee en volgt ook uit artikel 2.22, eerste lid, van de Wabo, waarin is bepaald dat in een omgevingsvergunning het project en de activiteiten waarop het betrekking heeft, duidelijk worden beschreven. [2]
8.3.
De rechtbank stelt vast dat uit hetgeen onder 8 en 8.1 is overwogen volgt dat de gegevens bij de aanvraag tegenstrijdig zijn wat betreft de afmetingen. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend zoals die is aangevraagd en is daarmee voorbij gegaan aan het gegeven dat uit de aanvraag onmiskenbaar dient te blijken voor welke onderdelen wel en waarvoor geen omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Uit het bestreden besluit blijkt daardoor niet duidelijk wat aard en omvang van het vergunde is. Het besluit voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan het vereiste van rechtszekerheid.
8.4.
Deze beroepsgrond slaagt. In het kader van de finale geschilbeslechting zal de rechtbank hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden.
8.5.
Uit de aangeleverde stukken en uitgaande van een afstand van 1,20 meter van de gevel van de woning tot aan de perceelsgrens, ligt het dakoverstek van 90 centimeter van het schuurtje buiten de perceelgrens en ligt de fietsoverkapping, die volgens de rapportage een breedte van 2,21 meter heeft, 1,02 meter buiten de perceelsgrens. Ervan uitgaande dat de perceelsgrens en de bestemmingsgrens samenvallen liggen beide bouwwerken daarmee deels binnen de bestemming Groen.
8.6.
Uit artikel 16.2. van de bestemmingsplanregels volgt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat binnen de bestemming Groen geen gebouwen mogen worden gebouwd en bovendien geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het wonen zijn toegestaan. Omdat de berging en fietsoverkapping zijn gebouwd ten behoeve van het wonen zijn beide bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen daarom niet in stand worden gelaten.
8.7.
Ter voorlichting van partijen overweegt de rechtbank nog het volgende ten overvloede. Aan het onderhavige beroep ligt in wezen een civielrechtelijk geschil ten grondslag. Uit het dossier blijkt dat derde-partij, in navolging van de vorige eigenaar, een deel van het gemeenschappelijk eigendom van de buurtbewoners in gebruik heeft als erf. Hoewel uit de onderhavige procedure blijkt dat in ieder geval een deel van de bewoners het niet eens is met dit gebruik, is niet gebleken dat de gemeenschappelijke eigenaren een civielrechtelijke procedure zijn begonnen om dit gebruik van het gemeenschappelijk eigendom te beëindigen. Dit roept bij de rechtbank de vraag op of het deel van het perceel dat door derde-partij in gebruik is intussen niet feitelijk kan worden aangemerkt als erf behorende bij het woonhuis van derde-partij. De rechtbank geeft het college in overweging om bij het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar deze vraag onder ogen te zien. Indien die vraag bevestigend moet worden beantwoord, dan wordt daarmee ook de vraag actueel of dit deel van het erf tot het achtererfgebied moet worden gerekend en of de beide bouwwerken dan wellicht vergunningvrij zijn gebouwd.
Zijn de berging en de fietsoverkapping in strijd met het facetbestemmingsplan ?
9. Eiser geeft verder aan dat voor het groenperceel ook het Facetbestemmingsplan gebouwd erfgoed geldt, dat bedoeld is om de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en in het bijzonder het erfgoed te behouden. Volgens eiser wordt door de fietsoverkapping en de berging inbreuk gemaakt op de ruimtelijke kwaliteit van het stuk openbaar groen. Er heeft ten onrechte geen afweging over de ruimtelijke kwaliteit plaatsgevonden.
10. Het college stelt dat het facetbestemmingsplan een aanvulling is op geldende bestemmingsplannen. Volgens het college moet rekening gehouden worden met de ruimtelijke kwaliteit wanneer het gaat om een (dubbel)bestemming die dat verlangt. In dit geval is er volgens het college geen specifieke dubbelbestemming anders dan "Waarde - Ruimtelijke kwaliteit" en geen strijd met het Facetbestemmingsplan. De bepalingen in het Facetbestemmingsplan gebouwd erfgoed zien volgens het college ook niet op de bouw van bijgebouwen of overkappingen.
11. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van strijd met het facetbestemmingsplan. Uit artikel 2 van het facetbestemmingsplan volgt dat het aanvullend geldt op de binnen de ‘verbeelding’ opgenomen gebieden en dat in geval van strijdigheid met bepalingen van andere bestemmingsplannen de bepalingen van het facetbestemmingsplan voorgaan. Blijkens artikel 3 gelden er specifieke bouwregels voor specifiek aangewezen karakteristieke gebouwen, boerderijen of vormen van waarde, vanuit ruimtelijke kwaliteit. Daar vallen deze bouwwerken niet onder. Er zijn geen regels uit het facetbestemmingsplan op dit specifieke perceel van toepassing.
11.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het vertrouwensbeginsel geschonden?
12. Eiser stelt dat het college het vertrouwensbeginsel heeft geschonden en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019. [3] Volgens eiser is tijdens een gesprek met twee ambtenaren beloofd dat er zou worden gehandhaafd. In brieven van 11 oktober 2020 en 14 september 2021 is uitdrukkelijk gesteld dat de bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden en moeten worden afgebroken. In de brief van 14 september 2021 wordt een last onder dwangsom aangekondigd. Daarin staat ook dat de bouwwerken niet voldoen aan de eisen van vergunningsvrij bouwen. Volgens eiser is daarmee sprake van een welbewuste standpuntbepaling over de strijd met de bestemming en van een toezegging ten aanzien van het niet verlenen van de omgevingsvergunning, toegespitst op de concrete situatie.
12.1.
De toezegging kan worden toegerekend aan het college en er zijn geen zwaardere belangen die aan honorering van het vertrouwensbeginsel in de weg staan, aldus eiser. Eiser stelt dat ruimtelijke belangen en belangen van derden zich verzetten tegen het verlenen van de omgevingsvergunning.
13. Het college stelt dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden. Ten tijde van het versturen van de brief van 11 december 2020 konden de bouwwerken niet gelegaliseerd worden, omdat de overkapping deels op de bestemming 'groen' stond. Volgens het college is de overkapping niet meer gesitueerd op de bestemming 'groen'. De strijdigheid is daarmee weggenomen. Het niet voldoen aan de voorwaarden voor vergunningsvrij bouwen staat volgens het college niet in de weg aan legalisatie.
14. De rechtbank ziet in de brieven waarop eiser zich beroept geen toezegging van het college over het niet verlenen van een omgevingsvergunning. De rechtbank stelt vast dat de brieven aan vergunninghouders zijn verstuurd na de constatering van overtredingen. Over die overtredingen heeft het college in de brief van 11 december 2020 aan vergunninghouders laten weten dat legalisatie niet mogelijk is en hen gemaand de overtredingen te beëindigen. Een dergelijke mededeling kwalificeert niet als een toezegging aan een ander dan de geadresseerde.
14.1.
De rechtbank stelt verder vast dat in de brief van 14 september 2021 aan vergunninghouders staat dat er aanpassingen zijn gedaan en dat legalisatie middels een omgevingsvergunning mogelijk lijkt. Naar het oordeel van de rechtbank kon het college naar aanleiding van de aanpassingen opnieuw de mogelijkheden van legalisatie bezien. Van een toezegging aan een ander dan de geadresseerde is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat van de zijde van het college in een gesprek toezeggingen zijn gedaan. Eiser heeft die stelling ook niet met bewijsstukken onderbouwd. De rechtbank komt tot de conclusie dat eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen.
14.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb en met artikel 2.22 van de Wabo. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank ziet ook geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.
15.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
15.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 februari 2024;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.J. Volk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Bestemmingsplan Winsum Dorp (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0053.BPWI2010BEHE1-VA01/r_NL.IMRO.0053.BPWI2010BEHE1-VA01.html)
Artikel 16 Groen
16. 1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. bos en bebossing;
c. paden;
d. speelvoorzieningen;
e. water;
f. de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop”;
met daaraan ondergeschikt:
g. incidentele evenementen;
h. verhardingen;
met de daarbij behorende:
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten.
16. 2. Bouwregels
16. 2. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
16. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het wonen zijn niet toegestaan;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
Artikel 31 Wonen - 2
31. 1. Bestemmingsomschrijving
De voor ’Wonen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf;
b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
c. de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop”;
met daaraan ondergeschikt:
d. groenvoorzieningen;
e. speelvoorzieningen;
f. paden;
g. water;
met de daarbijbehorende:
h. tuinen en erven;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
31. 2. Bouwregels
31. 2. 1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
b. een hoofdgebouw wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
c. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 7,00 m bedragen;
d. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedragen;
e. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen.
31. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. indien aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw kunnen worden gebouwd, worden aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten minste 1,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan gebouwd;
b. in afwijking van het bepaalde onder a dienen ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - afwijkende bijgebouwenregeling” de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten minste 5,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan gebouwd;
c. indien aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw kunnen worden gebouwd, zal de gezamenlijke breedte van de vóór de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde aan- of uitbouwen, bijgebouwen en/of overkappingen ten hoogste 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
d. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelsgrens dan wel op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd;
e. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - afwijkende bijgebouwenregeling” dient de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot het hoofdgebouw ten minste 4,00 m te bedragen, tenzij de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn aangebouwd;
f. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 50 m² bedragen;
g. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
h. de goothoogte van een bijgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
i. de bouwhoogte van een bijgebouw zal ten hoogste 5,50 m bedragen.
31. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
Facetbestemmingsplan (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1966.BPHHLerfgoed-VS01/r_NL.IMRO.1966.BPHHLerfgoed-VS01.html) gebouwd erfgoed
Artikel 2 van toepassingverklaring
Dit bestemmingsplan is een aanvulling op de bestemmingsplannen die gelden in binnen de verbeelding opgenomen gebieden. Het bepaalde in deze bestemmingsplannen blijft van toepassing, met dien verstande dat in geval van strijdigheid van bepalingen de bepalingen van dit bestemmingsplan voorgaan op de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Dit facet bestemmingsplan is van toepassing op de bestemmingsplannen, zoals opgenomen in onderstaande tabel:
Bestemmingsplan Winsum Dorp
NL.IMRO.0053.BPWI2010BEHE1-VA01
28-09-2010
Artikel 3 Waarde - Ruimtelijke kwaliteit
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1966.BPHHLerfgoed-VS01/r_NL.IMRO.1966.BPHHLerfgoed-VS01.html)' bestemde gebieden zijn mede bestemd voor het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten waaronder wordt begrepen:
  • het aanwezige straat-, bebouwings- en/of landschapsbeeld ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied';
  • de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarde en functie in het landschap van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebouw' en 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij'.
3.2
Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt voor het bouwen van gebouwen de volgende regel:
a) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebouw' en 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij' dienen de bestaande goot- en bouwhoogten, de kapvorm, de nokrichting, de dakoverstekken, daklijsten, schoorstenen, erkers en balkons, de oppervlakte van het bouwwerk, de bestaande gevelindeling, de bestaande ligging, alsmede de karakteristieken van andere bouwwerken te worden gehandhaafd.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1114
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:230, en van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1459
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694