TSG heeft -samengevat- het volgende aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd.
De hoofdzaak betreft één van de vele “kansspelzaken” die momenteel aanhangig zijn bij diverse rechtbanken in Nederland. De rechtsvorderingen van de eisers in al die zaken en de grondslagen daarvan zijn volgens TSG steeds dezelfde, terwijl de gevoerde verweren en overgelegde documenten c.q. bewijsstukken ook vrijwel identiek zijn.
De meervoudige handelskamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft in twee afzonderlijke procedures met als gedaagde telkens een andere kansspelaanbieder (dan TSG) bij eindvonnissen van respectievelijk 22 mei 2024 en 26 februari 2025 beslist dat de vordering uit onverschuldigde betaling jegens de in die procedures betrokken kansspelaanbieder toewijsbaar is en de verweren van de betreffende kansspelaanbieder gepasseerd. In die beide zaken bestond de meervoudige handelskamer uit dezelfde rechters als de rechters aan wie de onder 2.1 bedoelde hoofdzaak, waarin TSG gedaagde is, is toebedeeld.
Nu de rechters al tot twee keer toe een uitdrukkelijk en gemotiveerd en voor kansspelaanbieders negatief eindoordeel hebben gegeven over belangrijke geschilpunten, waarbij TSG in het bijzonder wijst op de betekenis van de prioriteringscriteria en de inhoud en het doel van het overheidsbeleid, is er volgens TSG onmiskenbaar sprake van een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid, althans de schijn van vooringenomenheid. In bedoelde vonnissen is een betoog dat TSG in essentie ook voert en zal voeren in de hoofdzaak immers al verworpen, terwijl de rechters in die procedures ook al hebben geoordeeld over fors aantal bewijsstukken, die door TSG in de hoofdzaak ook zijn overgelegd. De omstandigheid dat TSG in de hoofdzaak additionele bewijsstukken heeft overgelegd ten opzichte van de bewijsstukken die in de eerdere kansspelzaken zijn overgelegd en de feiten en bewijsstukken in zoverre verschillen ten opzichte van die eerdere (twee) procedures, neemt volgens TSG de objectief gerechtvaardigde vrees voor en schijn van vooringenomenheid niet weg. Door de eerdere eindoordelen van de rechters moet TSG op basis van zijn additionele bewijsstukken een “gigantische uphill battle” aangaan om de rechters ervan te overtuigen dat zij twee keer een onjuist vonnis hebben gewezen, waarbij TSG vreest dat de rechters de additionele bewijsstukken niet met de vereiste onbevangenheid zullen beoordelen “omdat deze rechters bewust of onbewust bevestiging zullen zoeken van hun eerdere twee eindvonnissen”, door TSG ook aangeduid als “de leer van confirmation bias”.
Ten aanzien van de wraking van de rechter(-plaatsvervanger) prof. mr. drs. C.M.D.S. Pavillon in het bijzonder heeft TSG aangevoerd dat deze rechter tevens als hoogleraar privaatrecht, in het bijzonder consumentenrecht, verbonden is aan de [naam school] , Faculteit [faculteit] , en dat een collega van haar, de universitair docent verbintenissenrecht mr. T. Jonkers, zich in een artikel over de kansspelzaken in mr. Magazine, waarnaar op de website van de [naam school] expliciet wordt verwezen, uitgebreid en zeer specifiek heeft uitgelaten over vraagstukken die voorliggen in de kansspelzaken en ook in de hoofdzaak. Deze uitlatingen van Jonkers zijn stellig en zeer negatief voor kansspelaanbieders en volgens TSG veel te dicht in de buurt van voornoemde rechter geuit, waarbij TSG aanneemt dat prof. Pavillon en mr. Jonkers met elkaar van gedachten hebben gewisseld over de kansspelzaken en de twee artikelen. Hiermee is bij verzoeker de vrees voor vooringenomenheid ten aanzien van het optreden van prof. mr. dr. C.M.D.S. Pavillon als rechter in de hoofdzaak objectief gerechtvaardigd, in die zin dat verzoeker vreest dat deze rechter niet langer vrij is, althans zich niet vrij voelt om anders te oordelen dan de stellige opvattingen die zo expliciet vanuit dezelfde faculteit waaraan zij als hoogleraar verbonden is worden uitgedragen.