ECLI:NL:RBNNE:2025:3619

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
C/18/244372 / KG ZA 25-70
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende duidelijkheid in aanbestedingsdocumenten leidt tot onrechtmatige gunningsbeslissing

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eisende partij] B.V. en Damster Voetbalclub Appingedam (DVC) over een aanbesteding voor de nieuwbouw van DVC. De eisende partij stelde dat de aanbestedingsdocumenten onvoldoende duidelijk waren, waardoor zij niet in staat was om een correcte inschrijving te doen. De rechtbank oordeelde dat de aanbiedingsbrief en de bijbehorende documenten niet helder genoeg waren voor een normaal oplettende inschrijver, wat leidde tot de conclusie dat een rechtmatige gunningsbeslissing niet kon worden genomen. De rechtbank heeft DVC opgedragen de voorlopige gunningsbeslissing in te trekken en de aanbestedingsprocedure te staken. Tevens werd DVC veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de eisende partij. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijkheid en transparantie in aanbestedingsprocedures, en dat inschrijvers erop moeten kunnen vertrouwen dat de aanbestedingsdocumenten hen voldoende informatie bieden om een correcte inschrijving te doen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/244372 / KG ZA 25-70
Vonnis in kort geding van 14 juli 2025
in de zaak van
[eisende partij] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. L.M. Goeree,
tegen
DAMSTER VOETBALCLUB APPINGEDAM,
te Appingedam ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: DVC ,
advocaat: mr. H.P. de Lange.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de producties van [eisende partij] ;
- de producties van DVC ;
- de mondelinge behandeling van 30 juni 2025;
- de pleitnota van [eisende partij] ;
- de pleitnota van DVC .

2.De feiten

2.1.
Op 17 februari 2025 heeft [eisende partij] een brief (hierna: de aanbiedingsbrief) ontvangen van Project- en Bouwmanagement [naam project en bouwmanagement] (hierna: Bureau [naam project en bouwmanagement] ) namens haar opdrachtgever DVC , waarbij [eisende partij] is uitgenodigd om deel te nemen aan de meervoudig onderhandse aanbesteding voor de realisatie van de nieuwbouw van DVC conform het Aanbestedingsreglement Werken 2016 (hierna: ARW 2016). Het project omvat de nieuwbouw van een kantine, tribune en bijbehorende kleedruimten voor DVC .
De opdracht is verdeeld in twee percelen. [eisende partij] is uitgenodigd voor en heeft ingeschreven op perceel 1. Perceel 1 heeft betrekking op de bouwkundige werken: het voorbereiden en
uitvoeren van alle bouwkundige werkzaamheden, inclusief het buitenterrein binnen de demarcatie, een onderhouds- en garantietermijn en de coördinerende werkzaamheden met betrekking tot de werken van nevenaannemers en derden (conform bouwkundig bestek).
2.2.
In de aanbiedingsbrief is vermeld dat de inschrijving dient te zijn gebaseerd op de documenten die worden weergegeven in de tabel op bladzijde 2 van de brief, te weten
(-) Algemene bepalingen, PBG:
(-) DO tekeningen BNJD, conform tekeningenlijst;
(-) DO tekeningen [constructeur] , conform tekeningenlijst;
(-) DO tekeningen ABT Wassenaar, conform tekeningenlijst (informatief);
(-) DO advies bouwfysica en brandveiligheid, Noorman Bouw- en milieuadvies;
(-) Overallplanning, PBG (indicatief), versie 1.2.
De inschrijvers dienen zich te conformeren aan de documenten, modellen en bijlagen.
2.3.
Verder is in de aanbiedingsbrief opgenomen dat de opdracht zal worden gegund overeenkomstig het EMVI 3 criterium: de laagste prijs. Daarbij is vermeld dat DVC aanvullende kwaliteitsbeoordeling overbodig acht, omdat de gewenste kwaliteit al volledig is vastgelegd in tekeningen en bestekken, en er voldoende expertise aanwezig is om deze te borgen. De laagste inschrijving wordt na beoordeling door Bureau [naam project en bouwmanagement] voorgelegd aan de stuurgroep, die vervolgens de gunningsbeslissing neemt.
2.4.
In de Algemene bepalingen, PBG is in punt 01.02.01 sub 90 het volgende opgenomen:
“90. DEFINITIE HOOFDDRAAGCONSTRUCTIE
Onder “hoofddraagconstructie” wordt verstaan de volgens de tekeningen en/of
berekeningen van de constructeur aangegeven constructies. Hoewel eventueel
ter informatie aangegeven op tekening van de constructeur, behoort niet tot de
hoofddraagconstructies o.a. (inclusief verankeringen):
- Gevelverstijvingen c.q. voorzieningen t.b.v. gevelpuien.
- Geveldragers t.b.v. metselwerken.
- Prefab trappen en bordessen md. opleggingen.
- Niet dragende (binnen)wanden/metselwerk wanden.
- Traphekken en leuningen.
- Hulpconstructies.
- Voorzieningen ten behoeve van installaties op het dak en schermen rondom
deze installaties.
- Bouwkundige prefab betonnen onderdelen als dorpels, afdekbanden etc.
- Ophangconstructies t.b.v. installaties.
- Voorzieningen t.b.v. liftinstallaties als hijsbalken, schachtafscheidingen etc.
Deze onderdelen worden beschouwd als bouwkundige constructies.
Alle (overige) bouwkundige constructies, die al dan niet op de tekeningen en/of
berekeningen van de constructeur zijn aangegeven, dienen door de aannemer
getekend en berekend te worden.
(…)”.
2.5.
Bij de indiening van haar inschrijving op 31 maart 2025 heeft [eisende partij] in de begeleidende e-mail toegelicht dat onderaan de offerte opties (meer)prijzen zijn aangeboden. Onderaan die offerte zijn (in geel) enige constructieve onderdelen (zoals schoren/steunen, ten behoeve van steun van beton tribune) vermeld met daarbij een bedrag van in totaal € 39.338,00 exclusief BTW.
2.6.
Op 1 april 2025 heeft DVC de kluis geopend, waarvan een proces-verbaal van opening van de inschrijvingen is opgemaakt.
Uit dit proces-verbaal volgt dat er drie inschrijvingen zijn uitgevraagd en dat de volgende staat is opgemaakt:
inschrijvingssom (excl btw) perceel 1
[eisende partij] ; € 2.888.777; [bouwbedrijf 1] : € 2.888.200; [bouwbedrijf 2] : € 2.946.000.
2.7.
Op 7 april 2025 heeft [eisende partij] enige verificatievragen van DVC ontvangen met onder meer de volgende vraag: “De werkzaamheden aan de luifel en de ondersteuning van de tribune zijn door u buiten de inschrijving gehouden omdat ze niet in de constructieberekening waren opgenomen. Deze werkzaamheden maken wel degelijk onderdeel uit van de werkzaamheden. Doet u uw prijs gestand inclusief deze werkzaamheden?”. [eisende partij] heeft daarop geantwoord: “Deze prijs/inschrijving is bij deze inclusief bovengenoemde werkzaamheden.”
2.8.
Op 24 april 2025 heeft DVC de gunningsbeslissing voor perceel 1 verzonden. Daarbij heeft DVC aan [eisende partij] medegedeeld dat de door [eisende partij] ingediende inschrijving niet door de selectiecommissie als laagste prijs is beoordeeld. De opdrachtgever heeft besloten het gunningsadvies van de selectiecommissie over te nemen. DVC is voornemens de opdracht aan Bouwbedrijf [bouwbedrijf 1] te gunnen.
2.9.
Bij brief van 25 april 2025 heeft [eisende partij] aan DVC verzocht om de gunningsbeslissing te (her)overwegen en heeft daarbij aangegeven dat:
• [eisende partij] zelf de ontbrekende constructieve onderdelen van het dak en tribune in haar offerte heeft meegenomen. [eisende partij] heeft navraag gedaan bij de constructeur van [constructeur] en die heeft aan [eisende partij] bevestigd dat zij de enige aannemer is die vragen heeft gesteld over de ontbrekende onderdelen en elementen. [eisende partij] is dus ook van mening dat zij als enige aannemer deze extra constructieve onderdelen in haar aanbieding heeft opgenomen;
• In de stuurgroep zit een lid (één van de stemgerechtigden in deze aanbesteding) waarvan zijn woning momenteel wordt versterkt en verbouwd door Bouwbedrijf [bouwbedrijf 1] . Enige objectiviteit wordt dus ook door [eisende partij] in twijfel getrokken;
• Door Project- en Bouwmanagement [naam project en bouwmanagement] is ook erkend dat zijn medewerker over de prijzen gesproken heeft.
2.10.
Bij brief van 2 mei 2025 heeft de raadsman van DVC onder meer aan [eisende partij] meegedeeld dat de door [eisende partij] afgegeven inschrijfprijs niet - een op een - aansluit bij de eisen en uitgangspunten genoemd in de uitnodigingsbrief. Verder is namens DVC aan [eisende partij] meegedeeld dat uit de antwoorden op de verduidelijkingsvragen is gebleken dat [eisende partij] haar inschrijving heeft gewijzigd, hetgeen niet is toegestaan. Bovendien is namens DVC vermeld dat zij van zich werpt dat de leden van de Stuurgroep partijdig danwel bevoordeeld zouden zijn.

3.Het geschil

3.1.
De vordering van [eisende partij] strekt ertoe:
Primair
DVC te gebieden de voorlopige gunningsbeslissing d.d. 24 april 2025 met betrekking tot perceel 1 binnen zeven dagen na dit vonnis, althans een in goede justitie te bepalen datum, in te trekken en DVC te verbieden de opdracht in perceel 1 aan Bouwbedrijf [bouwbedrijf 1] te gunnen;
DVC te gebieden in perceel 1, indien vereniging DVC nog tot gunning wenst over te gaan, een nieuwe gunningsbeslissing ten faveure van [eisende partij] te nemen;
Subsidiair
DVC te gebieden de voorlopige gunningsbeslissing d.d. 24 april 2025 met betrekking tot perceel 1 binnen zeven dagen na dit vonnis, althans een in goede justitie te bepalen datum, in te trekken en DVC te verbieden de opdracht in perceel 1 aan Bouwbedrijf [bouwbedrijf 1] te gunnen;
DVC te gebieden om de aanbestedingsprocedure te staken en gestaakt te houden;
DVC te gebieden, indien en voor zover DVC de opdracht in perceel 1 nog wenst te gunnen, binnen twee maanden na dit vonnis over te gaan tot een heraanbesteding van de onderhavige opdracht (perceel 1), nu er in de huidige aanbesteding door DVC in strijd is gehandeld met de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht;
Zowel primair als subsidiair
I. elk gebod en verbod van dit petitum aan DVC op te leggen op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom ter hoogte van € 10.000,00 per dag (zegge: tienduizend euro) dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag voor elke kalenderdag (of deel daarvan) dat DVC geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan een veroordeling te voldoen, tot een maximumbedrijf van
€ 100.000,00 (zegge: honderdduizend euro);
II. DVC in de kosten van dit geding te veroordelen, waaronder begrepen het verschuldigde griffierecht, de nakosten en het tot aan deze uitspraak begrote bedrag aan salaris van de advocaat, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het vonnis, althans vanaf de veertiende dag na de datum van het vonnis, tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.1.1.
Ten grondslag van haar vordering heeft [eisende partij] onder meer het volgende aangevoerd.
Kort voor de indieningsdeadline van 31 maart 2025, op 30 maart 2025, ontdekte de door [eisende partij] ingeschakelde externe calculator dat er constructieve onderdelen ontbraken in de DO
tekeningen van de constructeur [constructeur] . Dit betrof onder meer het aanbrengen van schoren en steunen ten behoeve van de draagconstructie van de luifel. Zonder deze voorzieningen is de luifel constructief onvoldoende sterk, met als gevolg een verhoogd risico op opwaaien en/of instorting. Daarnaast ontbrak de hoofddraagconstructie voor de betonnen tribunes. [eisende partij] heeft hierop direct contact opgenomen met de constructeur ( [constructeur] ). Circa één uur voor de deadline, van 31 maart 2025, ontving [eisende partij] telefonisch de bevestiging (van de heer [naam] ) dat er essentiële elementen ontbraken (voor het dak en de tribune) in de tekening. [eisende partij] heeft deze ontbrekende elementen vervolgens in haar aanbieding opgenomen en separaat benoemd. [eisende partij] heeft dit gedaan om, conform de instructies uit de brief van 17 februari 2025, een volledige inschrijving te doen op basis van de beschikbaar gestelde documenten, zoals verzocht.
Door de ontbrekende constructieve onderdelen alsnog op te nemen, heeft [eisende partij] willen
voorkomen dat er na gunning sprake zou zijn van meerwerk, hetgeen in strijd zou kunnen zijn met het aanbestedingsrecht vanwege het risico op een wezenlijke wijziging van de opdracht.
[eisende partij] handelde daarmee uit zorgvuldigheid en in lijn met de aanbestedingsstukken. Volgens de constructeur was [eisende partij] de enige aannemer die hierover vragen stelde en dus ook de enige die deze elementen heeft meegenomen in de inschrijving.
[eisende partij] heeft de ontdekking van de ontbrekende constructieve onderdelen niet alleen intern verwerkt in haar aanbieding, maar hiervan ook expliciet melding gemaakt.
3.2.
DVC heeft verweer gevoerd.
3.2.1.
DVC heeft onder meer het volgende aangevoerd.
In de aanbiedingsbrief is opgenomen:
“De inschrijvingsprijs is taakstellend na gunning, gezamenlijk met de architect, adviseurs
en projectmanager zullen de plannen
verder worden uitgewerkt tot uitvoeringstekeningenmet een technische omschrijving. U heeft daar uiteraard ook nog invloed op aangezien de inschrijfprijs taakstellend zal zijn. Basis daarbij is wel dat de kwaliteit van het gebouw niet minder mag worden dan tijdens de uitvraag en de uitstraling gelijkblijvend is. De definitieve uitvoeringstekeningen en technische omschrijving vormen de basis voor de aanneemovereenkomst.” (onderstreping adv.)
3.2.2.
Anders dan [eisende partij] in haar dagvaarding lijkt te stellen, blijkt hieruit dat de inschrijvers wisten, althans hadden moeten begrijpen, dat van een afgerond ontwerpproces (nog) geen sprake was. Er was immers geen volledig (Stabu)bestek waar prijs op gegeven diende te worden. Er moest in bouwteam nog verdere uitwerking tot uitvoeringstekeningen met een technische omschrijving plaatsvinden.
3.2.3.
Alleen de Algemene bepalingen PBG (…) maken deel uit van de aanbesteding. (…) Belangrijk is het bepaalde in par 01.02.01 waarin is aangegeven wat onder de hoofddraagconstructie wordt verstaan en wat de aannemer in het kader van de inschrijvingsprijs dient te berekenen. Aldaar is opgenomen:
Onder “hoofddraagconstructie” wordt verstaan de volgens de tekeningen en/of berekeningen van de constructeur aangegeven constructies. Hoewel eventueel ter informatie aangegeven op tekening van de constructeur, behoort niet tot de hoofddraagconstructies o.a. (inclusief verankeringen):
- Gevelverstijvingen c.q. voorzieningen t.b.v. gevelpuien.
- Geveldragers t.b.v. metselwerken.
- Prefab trappen en bordessen md. opleggingen.
- Niet dragende (binnen)wanden/metselwerk wanden.
- Traphekken en leuningen.
- Hulpconstructies.
- Voorzieningen ten behoeve van installaties op het dak en schermen rondom
deze installaties.
- Bouwkundige prefab betonnen onderdelen als dorpels, afdekbanden etc.
- Ophangconstructies t.b.v. installaties.
- Voorzieningen t.b.v. liftinstallaties als hijsbalken, schachtafscheidingen etc.
Deze onderdelen worden beschouwd als bouwkundige constructies.
Alle (overige) bouwkundige constructies, die al dan niet op de tekeningen en/of
berekeningen van de constructeur zijn aangegeven, dienen door de aannemer
getekend en berekend te worden.
(arcering vet door advocaat DVC )
3.2.4.
In randnummer 2.5 en 2.6 van de dagvaarding stelt [eisende partij] dat zij (zeer kort voor de
indieningsdeadline) ontdekte dat constructieve onderdelen ontbraken in de DO-tekeningen en dat de hoofddraagconstructie voor de betonnen tribunes ontbrak. [eisende partij] heeft de documenten onvoldoende tot zich genomen is de conclusie die DVC daaraan verbindt.
DVC stelt allereerst vast dat [eisende partij] hier een onjuiste constatering doet en hieraan bovendien de verkeerde conclusie verbindt door de bedoelde constructieve elementen geen deel uit te laten maken van haar inschrijfprijs, terwijl dit uitdrukkelijk wel de bedoeling is. DVC verwijst naar het vet gearceerde deel van par 01 .02.01 hierboven.
[eisende partij] had - verwijzend naar het Succi di Frutta arrest van het HvJ – hier als redelijk
geïnformeerd en normaal zorgvuldig inschrijver moeten begrijpen dat “Alle (overige)
bouwkundige constructies” van de inschrijving deel uitmaken en dus bij de inschrijfprijs
rekening mee moeten houden. Deze insteek is vanuit de bouwteamgedachte - met een niet tot op spijkerniveau uitgewerkt Stabu-bestek - ook volstrekt logisch.
(…) [eisende partij] (heeft) voor € 2.888777,03 ingeschreven, waarvan de op pagina 11 genoemde constructieve zaken – schoren/ steunen, tribune - kolom - ligger - bokjes (t.b.v. steun van beton tribune) – voor een bedrag ad € 39.338,00 ex BTW nadrukkelijk geen deel uitmaken. Die zaken hadden – net als de beide andere inschrijvers wel hebben gedaan – in de inschrijfprijs meegenomen moeten worden.
3.2.5.
Uit het Proces-verbaal van opening van de inschrijvingen d.d. 31 maart 2025
blijkt dat, ongeacht de vraag of de constructieve zaken ad € 39.338 ex BTW van de inschrijfprijs deel uitmaken of niet, [eisende partij] niet voor de laagste prijs heeft ingeschreven. Dat het verschil in euro’s in absolute zin klein te noemen is doet er niet toe. [bouwbedrijf 1] heeft voor de laagste inschrijfprijs ingeschreven, dat staat buiten kijf.
DVC betwist de stelling van [eisende partij] , die overigens als mosterd na de maaltijd komt, dat van
onvoldoende duidelijkheid over de omvang van de inschrijving en essentiële onderdelen van het werk sprake is geweest. [eisende partij] is een professionele partij van wie verwacht mag worden dat zij met de nodige zorg en kennis van zaken de aanbestedingsstukken leest, deze goed analyseert en op het juiste moment (en niet pas een uur voor feitelijke inschrijving) in actie komt bij gebreken of onduidelijkheden.
DVC houdt staande dat ook op dit onderdeel de aanbestedingstukken naar objectieve maatstaven voldoende duidelijk en transparant zijn. [eisende partij] had moeten begrijpen dat alle (overige) bouwkundige constructies, ook in geval die niet (volledig) op de tekeningen en/of berekeningen van de constructeur zijn aangegeven door haar getekend en berekend hadden moeten worden.
3.2.6.
Ten aanzien van het tijdig onderkennen van gebreken in aanbestedingsstukken wordt verder door DVC opgemerkt dat – voor zover van een gebrek al sprake zou zijn – [eisende partij] dit (ingevolge de Grossmann-doctrine) proactief had moeten beoordelen en hierover vragen had moeten stellen op het daartoe geëigende moment bij de inlichtingenronde. Uit de Nota van Inlichtingen blijkt dat hierover door geen enkele inschrijver een vraag is gesteld, dus ook niet door [eisende partij] . Alles was kennelijk voldoende duidelijk.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat DVC niet aanbestedingsplichtig is, maar, omdat in de aanbiedingsbrief van 17 februari 2025 het Aanbestedingsreglement Werken 2016 (ARW 2016) van toepassing is verklaard, de aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en transparantie in het kader van de precontractuele goede trouw moeten worden toegepast.
De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat dit overeenkomt met vaste jurisprudentie daaromtrent. De (precontractuele) verhouding tussen DVC enerzijds en [eisende partij] anderzijds wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Bij beantwoording van de vraag of de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat ook een private aanbesteder de aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en transparantie in acht dient te nemen staat centraal of de (potentiële) aanbieders aan de aanbesteding redelijkerwijs de verwachting kunnen ontlenen dat de aanbesteder de beginselen van gelijkheid en transparantie in acht zal nemen, zodat hij hen daarin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag teleurstellen. Of in een concreet geval een dergelijke verwachting is gewekt, is afhankelijk van het bij de aanbesteding gehanteerde programma, de daarin neergelegde (rand)voorwaarden en de overige omstandigheden van het geval, waaronder de hoedanigheid van betrokken partijen.
4.2.
In het onderhavige, concrete geval is in de aanbiedingsbrief vermeld dat het ARW 2016 van toepassing is. Dat brengt mee dat de aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en transparantie in acht moeten worden genomen.
Dat betekent niet alleen dat DVC inschrijvers gelijk (non-discriminatoir) diende te behandelen, maar ook dat deze het transparantiebeginsel in acht diende te nemen. Het gelijkheidsbeginsel brengt onder meer mee dat DVC de door zichzelf opgestelde regels in de inkoopdocumenten op gelijke wijze jegens alle inschrijvers dient na te leven. Uit het transparantiebeginsel vloeit voort dat de voorwaarden en modaliteiten van de gunningsprocedure op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze in de aanbestedingsdocumenten dienen te worden vermeld, opdat, enerzijds, alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers de juiste draagwijdte kunnen begrijpen en zij deze op dezelfde manier interpreteren en, anderzijds, de aanbesteder in staat is om daadwerkelijk na te gaan of de offertes van de inschrijvers beantwoorden aan de criteria die op de opdracht van toepassing zijn. Die beginselen van aanbestedingsrecht leiden in zoverre tot een strikt systeem dat niet ten behoeve van één of meer inschrijvers na sluiting van de inschrijvingstermijn een bepaalde uitzondering kan worden gemaakt. Dat zou immers tot het risico van favoritisme en dus ongelijke behandeling leiden.
4.3.
Één van de punten van geschil is of de aanbiedingsbrief van 17 februari 2025 en de documenten waarop – blijkens die brief – de inschrijving moet zijn gebaseerd, voldoen aan de eisen van gelijkheid en transparantie.
Blijkens de bewoordingen van met name het onder 2.4. genoemde onderdeel van de Algemene bepalingen, PBG (één van de documenten waarop de inschrijving moest zijn gebaseerd) is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor iedere behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver niet voldoende duidelijk waaraan de inschrijving moest voldoen.
4.4.
Vaststaat dat in de DO(definitief ontwerp)-tekeningen geen melding is gemaakt van diverse constructieve onderdelen van het dak en de tribune, zoals schoren en steunen ten behoeve van de draagconstructie van de luifel. Voorts ontbrak de hoofddraagconstructie voor de betonnen tribunes.
Niet in geschil is dat die in de DO-tekeningen ontbrekende onderdelen van een zodanig belang zijn voor de veiligheid en stevigheid van de te bouwen constructies dat deze hoe dan ook moeten worden opgenomen in het uiteindelijke ontwerp.
4.5.
Ter zitting heeft DVC aangevoerd dat de ontbrekende onderdelen zijn te beschouwen als “overige bouwkundige constructies” waarover in de Algemene bepalingen PBG is opgenomen (zie de in het onder 3.2.3. standpunt van DVC vet gearceerde deel, opmerking voorzieningenrechter) dat deze door de aannemer getekend en berekend dienen te worden. In dit verband heeft DVC gesteld – verwijzend naar het Succi di Frutta arrest van het HvJ – dat [eisende partij] als redelijk geïnformeerd en normaal zorgvuldig inschrijver had moeten begrijpen dat “Alle (overige) bouwkundige constructies” van de inschrijving deel uitmaken en dus bij de inschrijfprijs rekening mee moeten houden. Deze insteek is vanuit de bouwteamgedachte - met een niet tot op spijkerniveau uitgewerkt Stabu-bestek - ook volstrekt logisch, aldus DVC .
4.6.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft DVC in de aanbestedingsstukken de beginselen van gelijkheid en transparantie geschonden. Daarvoor is het volgende redengevend. Aangezien aanbestedingsstukken naar hun aard bestemd zijn om de rechtspositie van derden ((potentiële) inschrijvers) te beïnvloeden, zonder dat deze derden invloed hebben op de inhoud of de formulering van de stukken, ligt bij de vraag welke betekenis moet worden toegekend aan de bewoordingen van die stukken toepassing van de zogenoemde CAO-norm in de rede. Die norm houdt in dat de bewoordingen van de bepalingen, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn.
4.7.
In de Algemene bepalingen PBG wordt een onderscheid gemaakt tussen de hoofddraagconstructies en een aantal met name genoemde onderdelen die hoewel mogelijk op de tekeningen aangegeven daartoe niet behoren. Deze worden beschouwd als ‘bouwkundige constructies’. Alle ‘(overige) bouwkundige constructies’ die al dan niet op de tekeningen of berekeningen van de constructeur zijn aangegeven dienen door de aannemer getekend en berekend te worden.
4.8.
De hoofddraagconstructies wordt omschreven als de volgens de tekeningen en/of berekeningen van de constructeur aangegeven constructies. Naar normaal taalgebruik behoren de onderdelen die noodzakelijk zijn voor de veiligheid van het bouwwerk tot de hoofddraagconstructie. Door [eisende partij] is onbetwist naar voren gebracht dat zonder de ontbrekende onderdelen een verhoogd risico op opwaaien en/of instorting van de luifel bestaat. De constructie ten behoeve van de betonnen tribunes had daarom eveneens vanwege de veiligheid in de tekeningen en/of berekeningen van de constructeur moeten worden meegenomen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter behoeft een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver niet te verwachten gelet op de bewoordingen van de Algemene bepalingen PBG dat deze ontbrekende gedeeltes onderdeel vormde van de ‘overige bouwkundige constructies’ die door de aannemer zelf getekend en berekend moeten worden. De ‘overige bouwkundige constructies’ maken immers volgens de gebruikte bewoordingen in de Algemene bepalingen PBG juist geen onderdeel van de hoofddraagconstructies uit.
4.9.
In de aanbiedingsbrief is opgenomen dat de inschrijvingsprijs taakstellend is na gunning en dat gezamenlijk met de architect, adviseurs en projectmanager de plannen verder zullen worden uitgewerkt tot uitvoeringstekeningen met een technische omschrijving. Daarop heeft DVC – mede door onderstreping van de passage “verder worden uitgewerkt tot uitvoeringstekeningen” – ter zitting uitdrukkelijk gewezen. Daaruit kan worden afgeleid dat de ontbrekende onderdelen bij de uitwerking tot uitvoeringstekeningen zouden moeten worden opgenomen. Ter zitting heeft DVC op een dienaangaande door de voorzieningenrechter gestelde vraag of de ontbrekende onderdelen zijn te beschouwen als uitwerking van de DO-tekeningen en/of -berekeningen
nietbevestigend geantwoord. Ook daaruit moet naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden afgeleid dat de ontbrekende onderdelen niet kunnen worden gekenschetst als ‘overige bouwkundige constructies’ die door de aannemer zelf getekend en berekend hadden moeten worden, maar moeten worden beschouwd als onderdelen van de hoofdconstructie die in de tekeningen en berekeningen hadden moeten worden opgenomen.
4.10.
Gelet daarop zijn de aan de onderhavige aanbesteding ten grondslag gelegde aanbiedingsbrief en de daarbij behorende documenten niet zo helder dat het voor iedere behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver geheel duidelijk was waaraan de inschrijving moest voldoen. Daaraan doet niet af dat twee andere inschrijvers de meerbedoelde ontbrekende onderdelen wel hebben opgenomen in hun inschrijving – wat daarvan verder ook zij. De aanbiedingsbrief en de daarbij behorende documenten zijn derhalve niet geschikt om op basis daarvan een gunningsbeslissing te nemen.
4.11.
DVC heeft verder nog het volgende gesteld. Ten aanzien van het tijdig onderkennen van gebreken in aanbestedingsstukken wordt verder door DVC opgemerkt dat – voor zover van een gebrek al sprake zou zijn – [eisende partij] dit (ingevolge de Grossmann-doctrine) proactief had moeten beoordelen en hierover vragen had moeten stellen op het daartoe geëigende moment bij de inlichtingenronde. Uit de Nota van Inlichtingen blijkt dat hierover door geen enkele inschrijver een vraag is gesteld, dus ook niet door [eisende partij] .
Wat er van dit alles ook zij, nu sprake is van zodanige onduidelijkheid in de aan de aanbesteding ten grondslag liggende stukken dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op grond daarvan geen – rechtmatige – gunningsbeslissing kan worden genomen en daarom het wel nemen van een gunningsbeslissing tegenover alle gegadigden niet rechtmatig is, is DVC gehouden de voorlopige gunningsbeslissing beslissing van 24 april 2025 in te trekken, ongeacht of een gegadigde/inschrijver voor het sluiten van de uiterste aanmeldtermijn zijn bezwaren dienaangaande aan de orde heeft gesteld. Het beroep op het Grossmann-arrest (HvJEG 12 februari 2004, C-230/02) c.q. rechtsverwerking kan dan ook niet slagen.
4.12.
Gezien het vorenoverwogene zal DVC worden geboden de voorlopige gunningsbeslissing van 24 april 2025 in te trekken. De primaire vordering onder 1 zal dan ook worden toegewezen.
4.13.
Nu de conclusie is dat de aanbiedingsbrief en de daarbij behorende documenten niet geschikt zijn om op basis daarvan een gunningsbeslissing te nemen, brengt dat tevens met zich dat op grond daarvan niet een gunningsbeslissing ten faveure van [eisende partij] kan worden genomen. De primaire vordering onder 2 wordt dan ook afgewezen.
In de toewijzing van het primair onder 1 (die gelijkluidend is aan het subsidiair onder 1) gevorderde ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding voor toewijzing van het subsidiair onder 2 gevorderde, met dien verstande dat DVC wordt geboden de onderhavige aanbestedingsprocedure te staken en gestaakt te houden.
4.14.
Vanzelfsprekend is het vervolgens aan DVC om te beslissen of zij de onderhavige opdracht nog wenst te gunnen en of zij daarvoor zal overgaan tot een heraanbesteding. Daartoe behoeft DVC niet te worden veroordeeld.
4.15.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als in het dictum nader wordt bepaald. Tot een verdere beperking vanwege de penibele financiële situatie van DVC ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding; indien DVC zich aan het vonnis houdt, loopt zij immers geen financiële risico’s. Een dwangsom is juist bedoeld als een prikkel tot nakoming.
4.16.
DVC is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisende partij] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
122,25
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.121,25
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt DVC de voorlopige gunningsbeslissing d.d. 24 april 2025 met betrekking tot perceel 1 binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis in te trekken;
5.2.
verbiedt DVC de opdracht in perceel 1 aan Bouwbedrijf [bouwbedrijf 1] te gunnen;
5.3.
gebiedt DVC om de aanbestedingsprocedure te staken en gestaakt te houden;
5.4.
veroordeelt DVC om aan [eisende partij] een dwangsom te betalen van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt;
5.5.
veroordeelt DVC in de proceskosten van € 2.121,25, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als DVC niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.6.
veroordeelt DVC tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2025.
js (319)