In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 14 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een opgelegde boete op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene had een boete van € 259,00 ontvangen voor het niet verlenen van voorrang aan bestuurders op een voorrangsweg, wat plaatsvond op 2 februari 2023. Betrokkene heeft tegen deze boete beroep ingesteld, maar de officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond. De kantonrechter heeft het onderzoek op de zitting van 15 mei 2025 geschorst om de vertegenwoordigster de gelegenheid te geven een aanvullend proces-verbaal af te wachten. Op 14 augustus 2025 werd de zaak opnieuw behandeld, waarbij de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig was.
De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat er geen bord B6 op de pleeglocatie aanwezig was en dat er geen verkeersbesluit was dat dit bevestigde. De kantonrechter oordeelde echter dat de verklaring van de verbalisant en de gegevens in het zaakoverzicht voldoende waren om de gedraging vast te stellen. De kantonrechter concludeerde dat de boete met 25% moest worden gematigd tot € 196,50, omdat de redelijke termijn was geschonden. De kantonrechter heeft ook de proceskosten van de betrokkene vergoed, omdat de inleidende beschikking werd gewijzigd. De uitspraak werd onmiddellijk na de zitting gedaan, en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden.