ECLI:NL:RBNNE:2025:3651

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
24-2638
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een lichte educatieve maatregel gedrag voor overschrijding van de maximum snelheid buiten de bebouwde kom

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 11 augustus 2025, wordt de oplegging van een lichte educatieve maatregel gedrag (LEMG) door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) aan eiseres beoordeeld. Eiseres, werkzaam als politieagent, heeft op 1 april 2024 de maximumsnelheid van 100 km/u overschreden met een snelheid van 57 km/u buiten de bebouwde kom. Het CBR heeft op basis van deze overtreding een LEMG opgelegd, welke eiseres aanvecht. De rechtbank oordeelt dat het CBR de maatregel ten onrechte heeft opgelegd, omdat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat haar snelheidsoverschrijding voortkwam uit een gerechtvaardigd vermoeden dat zij werd achtervolgd door een crimineel. De rechtbank concludeert dat het CBR niet voldoende heeft getoetst of het vermoeden van ongeschiktheid gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van eiseres als heimelijk observant. De rechtbank vernietigt het besluit van het CBR en herroept de opgelegde maatregel, waarbij het CBR ook het griffierecht aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2638

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [eiseres] , eiseres

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR)

(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de oplegging van een lichte cursus over verantwoord rijgedrag. Eiseres is het hiermee niet eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het besluit op bezwaar waarin de oplegging van deze cursus in stand is gelaten.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het CBR de maatregel niet aan eiseres had mogen opleggen. Eiseres krijgt dus gelijk en het beroep is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2. staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3. staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en worden de gevolgen daarvan vermeld.

Procesverloop

2. Met het besluit van 17 april 2024 heeft het CBR aan eiseres een lichte educatieve maatregel gedrag (LEMG) opgelegd.
2.1.
Met het bestreden besluit van 20 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is het CBR bij de oplegging van de LEMG gebleven.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het CBR.
Totstandkoming van het besluit
3. De politie Eenheid Noord-Nederland heeft op 1 april 2024 aan het CBR meegedeeld dat zij vermoedt dat eiseres niet langer beschikt over de rijvaardigheid of de lichamelijke of geestelijke gesteldheid die is vereist voor het besturen van het voertuig waarvoor haar rijbewijs is afgegeven. [1] In de mededeling en het daarbij gevoegde proces-verbaal van bevindingen staat daartoe opgenomen dat is geconstateerd dat eiseres de maximumsnelheid (100 km/u) met een (gecorrigeerde) snelheid van 57 km/u heeft overschreden op 1 april 2024. Eveneens is bij de staandehouding het rijbewijs van eiseres ingevorderd.
3.1.
Bij besluit van 6 december 2023 heeft het CBR aan eiseres een LEMG opgelegd.
3.2.
Met het bestreden besluit van 20 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is het CBR bij de oplegging van de LEMG gebleven. Uit de mededeling en het proces-verbaal van bevindingen volgt dat eiseres tussen 50 en 59 km/u te hard heeft gereden buiten de bebouwde kom op 1 april 2024. Om die reden moest volgens het CBR op grond van artikel 131, eerste lid, van de Wvw 1994 en artikel 20 van de Regeling rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011 (de Regeling) de LEMG worden opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

4. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiseres
5. Eiseres licht naar aanleiding van het besluit op bezwaar toe dat zij als politieagent werkzaam is bij het team heimelijke opsporing. In dit verband wijst zij erop dat zij 23 jaar werkzaam is bij de politie en zij in de hoedanigheid van haar functie (heimelijk observant) onder meer succesvol de module Onopvallend Veilig Rijden heeft afgerond, waarbij het rijden met snelheden van meer dan 100 km/u boven de wettelijk toegestane snelheidslimiet centraal staan. Elk jaar krijgt zij een trainingsdag om op het vereiste niveau te kunnen blijven rijden. Ook benadrukt eiseres dat zij vanaf juni 2023 na een niet aan haar schuld te wijten ongeval met goed gevolg is gere-integreerd op deze module om zodoende weer zonder angst deze snelheden te hanteren waar nodig. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres meerdere certificaten overgelegd.
5.1.
Over de omstandigheden voorafgaande aan de staandehouding op 1 april 2024 brengt eiseres het volgende naar voren. Eiseres erkent dat overschrijding van de maximumsnelheid strikt genomen niet was toegestaan, omdat zij niet onderweg was naar een melding. Eiseres had een piketdienst van een week en reed in haar dienstvoertuig, maar zij was niet onderweg voor een daadwerkelijke inzet. Zij wijst er echter op dat, zodra zij tijdens een piketdienst in de dienstauto stapt, er een knop bij haar omgaat. Zij is dan bijzonder alert op ongebruikelijke en mogelijk risicovolle situaties, omdat heimelijke observanten geregeld geconfronteerd worden met contra-observanten en peilbakens die onder hun dienstvoertuig worden geplaatst door zware criminelen. Eiseres merkte dat een Mercedes achter haar aan reed. Dit type voertuig wordt volgens eiseres geregeld gebruikt in het criminele milieu. Zij heeft gereageerd conform haar training: door eerst de snelheid te verhogen en op het laatste moment de afslag te nemen wilde zij vaststellen of ze daadwerkelijk werd gevolgd en ook de eventuele achtervolger afschudden. De achtervolger bleek uiteindelijk een politieagent, die haar vervolgens heeft staandegehouden.
5.2.
Ook benadrukt eiseres onder verwijzing naar een brief van 19 september 2024 van haar werkgever dat het interne onderzoek naar aanleiding van de geconstateerde overschrijding van de maximumsnelheid niet heeft geleid tot aan haar gerichte (interne) disciplinaire maatregelen. Wel heeft de staandehouding volgens eiseres een proces van reflectie ingang gezet dat er eveneens toe heeft geleid dat op de werkvloer het gesprek is gevoerd over de wijze waarop onder de door eiseres beschreven omstandigheden dient te worden omgegaan met het hanteren van de maximumsnelheid. In aanvulling hierop heeft eiseres tot slot gesteld dat op de snelweg waar de overtreding is geconstateerd inmiddels een verhoogde maximumsnelheid geldt van 130 km/u.
Standpunt CBR
6. Het CBR stelt zich op het standpunt dat de LEMG op goede gronden is opgelegd. Daartoe wijst het CBR erop dat eiseres niet betwist dat zij tussen de 50 en 59 km/u harder heeft gereden dan de maximumsnelheid. Ook is niet in geschil dat eiseres niet was vrijgesteld van de maximumsnelheid omdat zij niet onderweg was naar een melding. Het CBR concludeert dat artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling onder deze omstandigheden dwingendrechtelijk voorschrijft dat een LEMG wordt opgelegd. Verder benadrukt het CBR dat juist de politie ervoor heeft gekozen de mededeling door te zetten naar het CBR en dat het CBR die afweging van de politie dan verder niet meer inhoudelijk toetst.
Procesbelang
7. Vaststaat dat eiseres de LEMG reeds heeft ondergaan. Omdat eiseres op de zitting erop heeft gewezen dat zij een vergoeding wenst voor de aan de LEMG verbonden opleggingskosten, ziet de rechtbank grond om aan te nemen dat eiseres een procesbelang heeft bij de beoordeling van het besluit tot oplegging van de LEMG. Om die reden gaat de rechtbank over tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Is sprake van een vermoeden van ontbreken van de vereiste rijvaardigheid?
8. Niet in geschil is dat eiseres de toegestane maximumsnelheid met een gecorrigeerde snelheid van tussen 50 tot 59 km/u heeft overschreden. Kern van het geschil is of gelet op de door eiseres aangevoerde omstandigheden sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden dat zij niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikte.
8.1.
Uit de rechtspraak volgt dat voor het opleggen van een (L)EMG slechts een vermoeden van ongeschiktheid hoeft te worden vastgesteld. Het vermoeden wordt ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Regeling gebaseerd op feiten en omstandigheden die zijn genoemd in bijlage 1 bij de Regeling. Om een vermoeden van ongeschiktheid aan te nemen is niet van belang dat de verkeersveiligheid door de gedragingen daadwerkelijk in gevaar is. Het vermoeden van ontbreken van de vereiste rijvaardigheid kan op de in deze bijlage genoemde omstandigheden worden gebaseerd. [2]
8.2.
Uit de hierboven onder 8.1 vermelde formulering van de Afdeling leidt de rechtbank af dat niet bij elke gedraging waarop de politie een vermoeden van ongeschiktheid
kanbaseren op grond van de Regeling ook per definitie dat vermoeden
moetworden aangenomen. Met andere woorden: er is ruimte om feiten en omstandigheden aan te voeren waarmee het vermoeden, dat op grond van de in de Regeling vermelde gedragingen in beginsel gerechtvaardigd is, kan worden ontzenuwd. Daarvan kan, naar het oordeel van de rechtbank, sprake zijn als op voorhand al is gebleken dat geen sprake is van een gebrek aan (verkeers)inzicht of attitudeprobleem bij de betrokkene. Wanneer een bij de politie gerezen vermoeden is ontzenuwd, kan het CBR geen LEMG opleggen aan een betrokkene. Ook in de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2023 kwam de Afdeling, ondanks dat een gedraging was verricht die op zichzelf het vermoeden van rij-ongeschiktheid kon rechtvaardigen op grond van de Regeling, tot de conclusie dat de aangevoerde feiten en omstandigheden meebrachten dat het CBR zich in redelijkheid niet op het standpunt kon stellen dat die gedraging van eiseres het vermoeden rechtvaardigde dat zij niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikte. [3]
8.3.
Het CBR heeft ter zitting toegelicht dat de beoordeling of een gedraging het vermoeden van ongeschiktheid rechtvaardigt in de praktijk wordt verricht door de verbalisant die de betreffende gedraging heeft waargenomen. Deze verbalisant besluit vervolgens of hij de in artikel 130 Wvw 1994 bedoelde mededeling aan het CBR doet. Het CBR toetst daarna niet meer inhoudelijk of het vermoeden dat iemand niet meer beschikt over de vereiste rijvaardigheid waarvan een verbalisant mededeling heeft gedaan in het licht bezien van alle feiten en omstandigheden, daadwerkelijk gerechtvaardigd is.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit, waarin de oplegging van de LEMG in stand is gelaten, onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het CBR heeft, gelet op het hiervoor overwogene, ten onrechte verzuimd te beoordelen of het vermoeden van ongeschiktheid in het licht van de door eiseres aangevoerde omstandigheden gerechtvaardigd is.
8.5.
Uit de door eiseres naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, welke door het CBR niet zijn weersproken, volgt naar het oordeel van de rechtbank, dat het CBR in redelijkheid niet tot de conclusie kon komen dat de snelheidsoverschrijding van eiseres het vermoeden rechtvaardigde dat zij niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikte. Zij heeft aannemelijk gemaakt dat zij de bewuste snelheidsoverschrijding heeft verricht als gevolg van het vermoeden dat zij werd achtervolgd. Gelet op de aard van haar functie als heimelijk observant en het feit dat ze vanwege haar piketdienst in een dienstvoertuig reed, was dit ook een gerechtvaardigd vermoeden. Daarom heeft ze besloten haar beroepsmatig aangeleerde vaardigheden in te zetten om dit vermoeden te toetsen en te proberen de achtervolger af te schudden. Het enkele feit dat het achteraf loos alarm bleek, omdat haar achtervolger een politieagent in een onherkenbaar dienstvoertuig bleek te zijn, brengt niet mee dat deze snelheidsoverschrijding blijk gaf van een gebrek aan inzicht of een attitudeprobleem dat met een LEMG moet worden verholpen.
8.6.
Gelet hierop heeft het CBR, naar het oordeel van de rechtbank, aan eiseres ten onrechte een LEMG opgelegd onder verwijzing naar artikel 131, eerste lid, van de Wvw 1994 en artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling.
8.7.
Het betoog van eiseres slaagt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat de aan haar opgelegde maatregel niet in stand kan blijven. Om die reden vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het besluit waarbij de LEMG is opgelegd te herroepen.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het CBR het griffierecht aan eiseres vergoeden. Niet gebleken is dat eiseres proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Voor zover eiseres schade heeft gelegen als gevolg van (de uitvoering van) het herroepen besluit, kan zij zich tot het CBR wenden met een verzoek om schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 20 mei 2024;
- herroept het primaire besluit van 17 april 2024, waarbij aan eiseres de LEMG is opgelegd;
- bepaalt dat het CBR het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Ruijter, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.A. Bekking, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of
geschiktheid, of;
(…).
Regeling rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011
Artikel 20
1. Het CBR besluit tot oplegging van een lichte educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, een rijbewijsplichtige landbouw- of bosbouwtrekker, een rijbewijsplichtig motorrijtuig met beperkte snelheid of een rijbewijsplichtige mobiele machine, een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 50 tot en met 59 kilometer per uur, zowel binnen als buiten de bebouwde kom;
(…).
Bijlage bij de Regeling maatregelen en rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
III
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
h. het als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom;

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (de Wvw 1994).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1877, r.o. 7.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2273.