ECLI:NL:RBNNE:2025:3771

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
24/1751
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de hoogte van de maandelijkse terugbetalingsverplichting van de studieschuld

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, enkelvoudige kamer, op 22 augustus 2025, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van de hoogte van zijn maandelijkse terugbetalingsverplichting van de studieschuld over het jaar 2024 behandeld. Eiser, die woont in [woonplaats], heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), dat zijn maandlasten heeft vastgesteld op € 427,88. Eiser stelt dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om te kiezen voor een gunstiger leenstelsel en dat hij hierdoor financieel benadeeld wordt.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt uit dat de brief van 18 september 2015, waarin eiser geïnformeerd werd over de mogelijkheid om te kiezen voor het oude stelsel, geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de vraag of de brief op de juiste wijze is bekendgemaakt niet relevant is. Eiser heeft niet aangetoond dat de brief niet naar zijn juiste postadres is verzonden. Bovendien is de rechtbank van mening dat de verwijzing naar de financiële situatie van een vriend van eiser niet opgaat, omdat dit geen vergelijkbare situatie betreft.

Eiser heeft ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule van de Wet studiefinanciering (Wsf), maar ook dit beroep wordt afgewezen. De rechtbank concludeert dat eiser zijn stelling dat de hoogte van het maandbedrag hem belemmert om een woning te verkrijgen, niet met objectieve stukken heeft onderbouwd. De rechtbank bevestigt dat de hoogte van het maandelijkse termijnbedrag van € 427,88 in stand blijft en dat eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/1751

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
Dienst Uitvoering Onderwijs(DUO)
, namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. Remmelts).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de vaststelling van de hoogte van de maandelijkse terugbetalingsverplichting van zijn studieschuld over het jaar 2024.
1.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. In de bijlage staan de wetsartikelen die voor deze zaak van belang zijn.

Procesverloop

2. Met het primaire besluit van 12 november 2023 heeft verweerder de hoogte van het maandelijkse termijnbedrag over het jaar 2024 voor eiser vastgesteld op € 427,88. Met het bestreden besluit van maart 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het termijnbedrag van € 427,88 gehandhaafd.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn vader, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser voert aan dat het termijnbedrag over 2024 te hoog is vastgesteld. Hij bestrijdt niet dat het termijnbedrag niet op de juiste wijze is berekend, op basis van het toetsingsinkomen van het peiljaar 2022. Eiser betoogt dat hij onder het oude en voor hem gunstigere stelsel vanaf 2012 had moeten, of alsnog moet vallen. In dat verband stelt eiser dat hij de brief van 18 september 2015, waarin staat dat voor het oude stelsel kan worden gekozen, nooit heeft ontvangen. Daardoor wist hij niet van de keuze die hij destijds had kunnen maken. Volgens eiser is deze brief een besluit en is dit besluit nooit aan hem bekend gemaakt. Verder wijst eiser op een zaak van een vriend van hem die meer verdient en een hoger studieschuld heeft, maar een lager maandbedrag betaalt. Eiser verzoekt het maandbedrag vast te stellen op € 200,- per maand. Daarbij geeft eiser aan dat hij bij zijn ouders woont en met een lager maandbedrag meer financiële armslag heeft voor het verkrijgen van een eigen woning.
4. Eiseres beroepsgronden slagen niet.
4.1.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de brief van 18 september 2015 geen besluit betreft zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat in deze brief geen publiekrechtelijk rechtsgevolg ligt besloten. Hierdoor is de vraag of de brief op de juiste wijze is bekend gemaakt, niet juridisch relevant. Gelet daarop stelt verweerder zich ook terecht op het standpunt dat in de brief van
18 september 2015, eiser alleen is geïnformeerd over de mogelijkheid om af te lossen volgens het oude stelsel vanaf 2012 en dat de brief als een service van verweerder kan worden aangemerkt. Het was immers eisers eigen verantwoordelijkheid om op de hoogte te zijn, dan wel te geraken, van de destijds geboden mogelijkheid om af te lossen volgens de regels vanaf 2012. Verder overweegt de rechtbank ten overvloede, dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de brief destijds niet naar zijn juiste postadres is verzonden.
4.2.
Eisers verwijzing naar de draagkrachtberekening van een vriend van hem kan hem niet baten, omdat dit geen vergelijkbare zaak betreft.
4.3.
Voor zover eiser een beroep doet op de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering (Wsf), slaagt ook dat beroep niet. Eiser heeft zijn gestelde omstandigheden, dat de hoogte van het maandbedrag hem financieel belemmert om een woning te verkrijgen, niet met (objectieve) stukken onderbouwd. Hierdoor is niet gebleken dat sprake zou zijn van een onbillijkheid van overwegende aard zoals bedoeld in artikel 11.5 van de Wsf..

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de hoogte van het maandelijkse termijnbedrag van € 427,88 over het jaar 2024 in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van K.D. Bosklopper, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: Relevante wet- en regelgeving voor deze uitspraak

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
(…)
Wet studiefinanciering 2000
Artikel 11.5.
1. Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
(…)