Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
, namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
Rechtbank Noord-Nederland
In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, enkelvoudige kamer, op 22 augustus 2025, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van de hoogte van zijn maandelijkse terugbetalingsverplichting van de studieschuld over het jaar 2024 behandeld. Eiser, die woont in [woonplaats], heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), dat zijn maandlasten heeft vastgesteld op € 427,88. Eiser stelt dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om te kiezen voor een gunstiger leenstelsel en dat hij hierdoor financieel benadeeld wordt.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt uit dat de brief van 18 september 2015, waarin eiser geïnformeerd werd over de mogelijkheid om te kiezen voor het oude stelsel, geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de vraag of de brief op de juiste wijze is bekendgemaakt niet relevant is. Eiser heeft niet aangetoond dat de brief niet naar zijn juiste postadres is verzonden. Bovendien is de rechtbank van mening dat de verwijzing naar de financiële situatie van een vriend van eiser niet opgaat, omdat dit geen vergelijkbare situatie betreft.
Eiser heeft ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule van de Wet studiefinanciering (Wsf), maar ook dit beroep wordt afgewezen. De rechtbank concludeert dat eiser zijn stelling dat de hoogte van het maandbedrag hem belemmert om een woning te verkrijgen, niet met objectieve stukken heeft onderbouwd. De rechtbank bevestigt dat de hoogte van het maandelijkse termijnbedrag van € 427,88 in stand blijft en dat eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.