In deze zaak hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van de burgemeester van de gemeente De Fryske Marren. Het eerste besluit, genomen op 23 juli 2025, betrof de toepassing van spoedeisende bestuursdwang waarbij de burgemeester heeft besloten om stenen en keien van gemeentegrond te verwijderen. Dit besluit werd uitgevoerd op 18 juli 2025, nadat toezichthouders hadden geconstateerd dat verzoekers werkzaamheden uitvoerden op gemeentegrond zonder toestemming. De burgemeester heeft aangegeven dat de kosten van deze bestuursdwang op verzoekers verhaald zullen worden.
Het tweede besluit, genomen op 30 juli 2025, betrof de oplegging van een bestuurlijke boete van € 300,- aan verzoekers wegens overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Verzoekers hebben tegen beide besluiten een voorlopige voorziening aangevraagd, maar de voorzieningenrechter heeft deze verzoeken afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, aangezien verzoekers niet konden aantonen dat er een acute financiële noodsituatie dreigde en dat de kosten van de bestuursdwang nog niet in rekening waren gebracht.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de bestreden besluiten niet evident onrechtmatig waren en dat er geen aanleiding was om de verzoeken om voorlopige voorzieningen toe te wijzen. De verzoeken zijn kennelijk ongegrond verklaard en de voorzieningenrechter heeft de verzoeken afgewezen. Er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.