ECLI:NL:RBNNE:2025:3826

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
LEE 25/3209
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake buiten behandeling stelling Woo-verzoeken

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van Stichting Animalia tegen het buiten behandeling stellen van acht verzoeken op grond van de Wet open overheid (Woo) door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister had de verzoeken buiten behandeling gesteld op 18 april 2025, met de motivatie dat er sprake was van misbruik van recht. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en een voorlopige voorziening aangevraagd, maar deze werd eerder op 7 mei 2025 afgewezen. Op 9 september 2025 dienden verzoekers opnieuw een verzoek in.

De voorzieningenrechter beoordeelt of er sprake is van een spoedeisend belang. Hij concludeert dat dit niet het geval is, omdat verzoekers niet hebben aangetoond dat er een onomkeerbare situatie dreigt of dat hun procespositie ernstig wordt benadeeld. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoekers bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van de minister en dat er een termijn is gesteld voor de beslissing op dat bezwaar. Ook is er geen evident onrechtmatig besluit vastgesteld, wat betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/3209

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 september 2025 in de zaak tussen

Stichting Animalia, uit [vestigingsplaats] , verzoekers,

en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, de minister

(gemachtigde: mr. S. Piron).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het buiten behandeling stellen van acht verzoeken van verzoekers op grond van de Wet open overheid (Woo). Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.2.
De minister heeft de verzoeken op grond van de Woo buiten behandeling gesteld met het besluit van 18 april 2025. Hiertoe heeft de minister overwogen dat sprake is van misbruik van recht in de zin van artikel 4.6 van de Woo. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Op 23 april 2025 hebben verzoekers een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 7 mei 2025 dit verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
1.4.
Op 9 september 2025 hebben verzoekers wederom een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is er sprake van een spoedeisend belang?
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
2.1.
Verzoekers voeren hierover – onder meer en samengevat – aan dat de buitenbehandelingstelling de uitvoering van de kerntaken van de stichting frustreert, dat hun procespositie ernstig wordt benadeeld, dat de toegang tot de rechter feitelijk wordt geblokkeerd, dat er twee dwangsommen zijn stilgelegd, dat de buitenbehandelingstelling een middel lijkt te zijn om te ontkomen aan wettelijke beslistermijnen en dat iedere verdere vertraging de schade aan de procespositie van verzoekers vergroot. Daarnaast hebben verzoekers erop gewezen dat de rechtbank Noord-Nederland op 22 augustus 2025 in twee zaken heeft geoordeeld dat verzoekers geen misbruik van recht maken.
2.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen sprake van een spoedeisend belang. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In hetgeen verzoekers hebben aangedragen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te oordelen dat verzoekers het besluit op bezwaar niet kunnen afwachten. Hierbij overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat een onomkeerbare situatie dreigt. Ook hebben verzoekers niet nader onderbouwd hoe hun procespositie wordt benadeeld en dat hun de toegang tot de rechter wordt geblokkeerd. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekers tegen het besluit van 18 april 2025 bezwaar hebben gemaakt en de minister op dit bezwaar zal moeten beslissen. In de brief van 11 september 2025 heeft de minister aangegeven dat het besluit op bezwaar binnen vier weken na verzending van die brief wordt verwacht. Tegen dit besluit op bezwaar kunnen verzoekers desgewenst in beroep bij de rechtbank. Daarnaast hebben verzoekers, gelijktijdig met het indienen van de voorlopige voorziening, een beroep niet tijdig ingediend.
Is sprake van een evident onrechtmatig besluit?
3. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben, kan de door hen gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de minister ingenomen standpunt juist is en of het besluit in beroep in stand zal blijven. Met andere woorden: als overduidelijk is dat de minister ten onrechte de Woo-verzoeken van verzoekers vanwege misbruik van recht buitenbehandeling heeft gesteld. Daarvan is hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Hiertoe overweegt de rechtbank allereerst dat het antwoord op de vraag of de minister de Woo-verzoeken van verzoekers al dan niet terecht buiten behandeling heeft gesteld vanwege misbruik van recht zich in beginsel niet leent voor deze spoedprocedure omdat daarvoor grondiger onderzoek nodig is. Voor zover verzoekers hebben gewezen op een tweetal uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 22 augustus 2025 overweegt de rechtbank dat de rechtbank in die uitspraken heeft geoordeeld dat in die zaken de aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende aanleiding gaven om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren vanwege misbruik van recht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt dit niet dat het in deze procedure aan de orde zijnde besluit van 18 april 2025 evident onrechtmatig is nu het in deze procedure gaat om andere Woo-verzoeken en dit besluit op de hierin aangevoerde feiten en omstandigheden dient te worden beoordeeld. De voorzieningenrechter ziet ook in wat verder is aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat er sprake is van een situatie waarin het bestreden besluit evident onrechtmatig is.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.