In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] over de ontruiming van een onzelfstandige woonruimte. [eiser] huurt sinds 1 februari 2024 een woning en heeft een onderhuurovereenkomst gesloten met [gedaagde] voor een slaapkamer in die woning. Na een incident op 24 november 2024 heeft [eiser] de woning verlaten en verzocht [gedaagde] de woning te ontruimen. [gedaagde] heeft echter geweigerd, met als argument dat de huurovereenkomst niet rechtsgeldig was opgezegd. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de toepasselijkheid van artikel 7:232 lid 3 BW, dat de mogelijkheid biedt om een huurovereenkomst voor onzelfstandige woonruimte te beëindigen zonder opgaaf van redenen, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De rechter oordeelde dat [eiser] zijn hoofdverblijf in de woning had en dat de voorwaarden voor de toepassing van de hospita regeling waren vervuld. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] tot ontruiming toegewezen, met inachtneming van een redelijke termijn voor [gedaagde] om de woning te verlaten. Tevens is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, gezien het spoedeisende belang van [eiser].