ECLI:NL:RBNNE:2025:3976

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
LEE 23/3227
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de bewijswaarde van een taxatierapport

Op 2 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bothof, en de inspecteur van de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. [naam 1] en mr. [naam 3]. De zaak betreft een beroep tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) van € 7.955, opgelegd door de inspecteur. Eiser had aangifte gedaan voor een Dodge Challenger, waarbij de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaarde en de naheffingsaanslag handhaafde. De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2025 behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto essentiële gebreken had, waardoor eiser de taxatiemethode mocht gebruiken voor het berekenen van de verschuldigde Bpm. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, maar dat het taxatierapport geen bewijswaarde heeft. Eiser heeft ook verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat door de rechtbank gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de Minister en de inspecteur veroordeeld tot het betalen van immateriële schade en proceskosten aan eiser.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade toe, waarbij de Minister en de inspecteur ieder een deel van de kosten moeten vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3227
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 2 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen/Team Auto BPM, de inspecteur
(gemachtigde: mr. [naam 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de Minister van Justitie en Veiligheid(de Minister).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 mei 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan eiser een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 7.955.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2025 op zitting behandeld. Namens eiser is mr. [naam 2] verschenen. Namens de inspecteur zijn mr. [naam 1] en mr. [naam 3] verschenen.

Feiten

2.1.
Eiser heeft met dagtekening 20 april 2022 aangifte Bpm gedaan voor een Dodge Challenger (de auto). De aangegeven CO2-uitstoot van de auto bedraagt 295 gr/km (NEDC). De datum eerste toelating van de auto is 1 juli 2015.
2.2.
De auto is vanaf een Amerikaanse veilingsite gekocht door [eiser] . De factuurdatum is 17 mei 2021. De auto is daarna eerst ingevoerd in Duitsland. De auto is in Duitsland op 23 februari 2022 goedgekeurd door de TÜV. De auto is bij de RDW middels een VIA-procedure ingeschreven op 28 maart 2022.
2.3.
De Bpm is door eiser berekend aan de hand van een taxatierapport van Bramer Cars dat is getekend op 20 april 2022. De fysieke opname heeft volgens het taxatierapport plaatsgevonden op 18 maart 2022. In het taxatierapport staat onder meer:

Het voertuig heeft schade opgelopen. Deze schade is meer dan de normale gebruiksschade. De schade is door ons vastgesteld op : € 32.148,37 inclusief BTW. Voor een overzicht, zie bijgaande calculatie.
In de in het taxatierapport opgenomen schadecalculatie staat onder het kopje onderdelen het volgende vermeld:
CODE-NR
BENAMING
PRIJS
2705
AANMELDINGSKOSTEN
135
*
7901
MOTOR RD M AANB-DLN
24000
9669
REGELUNIT MOTOR
1202.25
9986
KOELMIDDEL AIRCO
145
*
9986
KOELVLOEISTOF
75
*
2.4.
De verschuldigde Bpm van € 3.078 is in de aangifte berekend op basis van een historische nieuwprijs van € 101.400 en een handelsinkoopwaarde van € 5.000.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht eiser de bpm berekenen op basis van de taxatiemethode?
5. De inspecteur stelt dat eiser ten onrechte de bpm heeft berekend op basis van de taxatiemethode. De inspecteur stelt dat uit de schadecalculatie in het taxatierapport volgt dat de auto essentiële gebreken heeft, namelijk een defecte motor, zodat er niet aan het verkeer deelgenomen kan of mag worden. Op grond van artikel 10 van de Wet Bpm in samenhang met artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Uitvoeringsregeling Bpm) kan dan voor het bepalen van de verschuldigde Bpm geen gebruik gemaakt worden van de taxatiemethode.
6. Eiser stelt dat de auto geen essentiële gebreken had. Dat volgt volgens eiser onder meer uit de goedkeuring door de TÜV en RDW. Eiser stelt dat de auto ook gewoon rijdbaar was. De motor moest volledig gereviseerd worden omdat die al 200.000 km had gelopen, maar deed het nog wel.
7. De rechtbank is van oordeel dat in deze op de inspecteur de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de auto essentiële gebreken had waardoor er niet mee aan het verkeer deelgenomen kon of mocht worden. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de inspecteur niet in die bewijslast. Dat in de schadecalculatie een aanzienlijk post is opgenomen voor revisie van de motor en regelunit, is, mede gelet op het feit dat de auto is goedgekeurd door zowel de TÜV als de RDW en eiser onbetwist heeft gesteld dat de auto gewoon rijdbaar was, niet voldoende.
8. Omdat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto essentiële gebreken heeft, stond dat er niet aan in de weg dat eiser de taxatiemethode mocht gebruiken voor het berekenen van de verschuldigde Bpm.
Het taxatierapport
9. De inspecteur heeft (subsidiair) gesteld dat aan het taxatierapport geen waarde toegekend kan worden. Daartoe heeft hij op diverse gebreken aan het taxatierapport gewezen, onder meer op het ontbreken van de inkoopfactuur, de korte duur van de fysieke opname door de taxateur, dat er slechts twaalf foto’s bij het taxatierapport zitten, dat er geen foto’s zijn gemaakt van meldingen of controlelampjes, dat er geen referentievoertuigen zijn opgenomen, dat er geen koerslijst is bijgevoegd en dat zonder enige onderbouwing de handelswaarde van de auto op € 5.000 wordt gesteld.
10. De rechtbank is van oordeel dat aan het taxatierapport geen bewijswaarde toegekend kan worden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Het rapport vermeldt een handelsinkoopwaarde van € 5.000, maar geeft geen onderbouwing voor hoe die waarde is bepaald. Eiser heeft daar ter zitting ook geen duidelijkheid over kunnen geven. Verder is naar het oordeel van de rechtbank een motor die na 200.000 km gereviseerd moet worden, maar verder nog wel werkt, niet aan te merken als meer dan normale gebruiksschade.
Tussenconclusie
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd waarbij hij de Bpm heeft berekend op basis van de forfaitaire tabel. Eiser heeft de berekening op basis van de forfaitaire tabel verder niet inhoudelijk betwist.
Strijd met artikel 110 VWEU en het gelijkheidsbeginsel?
12. Eiser stelt dat als de rechtbank tot het oordeel komt dat de taxatiemethode niet mogelijk is voor een beschadigde auto als de onderhavige, dat dan strijd oplevert met zowel artikel 110 VWEU als met het nationale gelijkheidsbeginsel.
13. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft hiervoor onder 10. overwogen dat aan het door eiser ingediende taxatierapport geen bewijswaarde toekomt. Dit betekent dat in rechte niet is komen vast te staan dat de auto meer dan normale gebruiksschade heeft. Daarmee vervalt het argument waarmee eiser een beroep heeft gedaan op schending van artikel 110 VWEU en het nationale gelijkheidsbeginsel.
Vergoeding van immateriële schade
14. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg. De inspecteur heeft het bezwaarschrift ontvangen op 21 juli 2022 en de rechtbank doet heden uitspraak. Dit betekent dat de redelijke termijn ten tijde van deze uitspraak is overschreden met afgerond vijftien maanden. Eiser maakt daarom aanspraak op een vergoeding van immateriële schade van € 1.500. [1] De overschrijding is voor vier maanden aan de inspecteur toe te rekenen en voor elf maanden aan de rechtbank. De rechtbank zal de inspecteur daarom veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 500 en de Minister tot vergoeding van een bedrag van € 1.000.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft.
16. Het verzoek om een vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Omdat dit verzoek wordt toegewezen komt eiser in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Hiervoor kent de rechtbank 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 907 en een wegingsfactor 0,25. [2] De proceskostenvergoeding bedraagt aldus € 226,75. De Minister en de inspecteur zullen ieder voor de helft van dit bedrag veroordeeld worden.
17. Voor de vergoeding van het griffierecht sluit de rechtbank aan bij het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024. [3] Omdat ten tijde van het wijzen van dat arrest de redelijke termijn in deze procedure nog niet verstreken was, ziet de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 1.000;
  • veroordeelt de Minister tot betaling van € 113,38 aan proceskosten aan eiser;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 500;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 113,37 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Brekelmans, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 oktober 2025.
w.g. griffier
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
3.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, r.o. 7.1.2.