ECLI:NL:RBNNE:2025:3977

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
LEE 23/3275
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm voor een Dodge Challenger met essentiële gebreken

Op 2 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bothof, en de inspecteur van de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. [naam 1] en mr. [naam 3]. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 1 juni 2023, waarbij een naheffingsaanslag van € 9.514 aan eiser was opgelegd. Eiser had aangifte gedaan voor een Dodge Challenger met een CO2-uitstoot van 319 gr/km en een eerste toelating op 1 juli 2015. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, omdat de auto essentiële gebreken vertoonde die deelname aan het verkeer belemmerden. De rechtbank oordeelt dat de taxatiemethode niet kon worden toegepast voor de berekening van de Bpm, omdat de auto niet voldeed aan de wettelijke eisen. Eiser's beroep op het nationale gelijkheidsbeginsel en artikel 110 VWEU wordt verworpen, omdat hij niet kon aantonen dat de Bpm hoger was dan de handelswaarde van vergelijkbare voertuigen. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding toe, omdat de redelijke termijn van berechting was overschreden. Eiser ontvangt een schadevergoeding van € 1.500, waarvan € 429 door de inspecteur en € 1.071 door de Minister van Justitie en Veiligheid moet worden betaald. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de naheffingsaanslag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3275
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 2 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen/Team Auto BPM, de inspecteur
(gemachtigde: mr. [naam 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de Minister van Justitie en Veiligheid(de Minister).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 1 juni 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan eiser een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 9.514.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2025 op zitting behandeld. Namens eiser is mr. [naam 2] verschenen. Namens de inspecteur zijn mr. [naam 1] en mr. [naam 3] verschenen.

Feiten

2.1.
Eiser heeft met dagtekening 20 april 2022 aangifte Bpm gedaan voor een Dodge Challenger. De aangegeven CO2-uitstoot van de auto bedraagt 319 gr/km (NEDC). De datum eerste toelating van de auto is 1 juli 2015.
2.2.
De auto is bij de RDW middels een VIA-procedure ingeschreven op 28 maart 2022.
2.3.
De Bpm is door eiser berekend aan de hand van een taxatierapport van Bramer Cars dat is getekend op 20 april 2022. De fysieke opname heeft volgens het taxatierapport plaatsgevonden op 18 maart 2022. In het taxatierapport staat onder meer:

“Staat van het voertuig

Onderhavig voertuig heeft 110765 km. gepresteerd en verkeert in een overeenkomstige staat. Het voertuig heeft schade opgelopen. Deze schade is meer dan de normale gebruiksschade. De schade is door ons vastgesteld op : €24.066,61 inclusief BTW. Voor een overzicht, zie bijgaande calculatie.( 72% = € 17.327,-- )

Algehele indruk: de auto is APK waardig en deels hersteld

Waardevaststelling

De handelswaardevan het onderhavige voertuig, voorzien van het chassisnummer: [nummer] in de zoals bovenomschreven staat en omstandigheden stellen wij op een bedrag van:€ 5.000,--( zegge: Vijfduizend Euro)
incl. BTW, BPMen accessoires. [dagwaarde] [marge auto]
Basiswaarde € 0.00,-- gemiddelde waarde referentie voertuigen
Autotelexpro waarde € 0.00,-- (
volledige schade) [de handelswaarde is € 5.000,--
meerdan de daadwerkelijke waarde]
opmerking: de handelswaarde is bepaald met het Autotelexpro programma, dit programma vergelijkt alle auto’s van hetzelfde type en uitvoering met dezelfde kilometerstand en leeftijd die nieuw in Nederland nieuw geleverd zijn als referentievoertuig
2.4.
De verschuldigde Bpm van € 3.359 is in de aangifte berekend op basis van een historische nieuwprijs van € 108.400 en een handelsinkoopwaarde van € 5.000.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht eiser de Bpm berekenen op basis van de taxatiemethode?
5. De inspecteur stelt dat eiser de Bpm ten onrechte heeft berekend op basis van de taxatiemethode. De inspecteur stelt dat uit de schadecalculatie in het taxatierapport volgt dat de auto essentiële gebreken heeft. De inspecteur wijst daarbij op de airbags en gordelspanners die vervangen moeten worden, de koplampen, diverse onderdelen van het koelsysteem, de voorbumper en de motorkap. Door deze gebreken mag of kan met de auto niet aan het verkeer worden deelgenomen volgens de inspecteur. Op grond van artikel 10 van de Wet Bpm in samenhang met artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Uitvoeringsregeling Bpm) kan dan voor het bepalen van de verschuldigde Bpm geen gebruik gemaakt worden van de taxatiemethode.
6. Eiser stelt dat de auto geen essentiële gebreken had. Eiser wijst daarbij op de goedkeuring door de RDW.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Door een wetswijziging mag vanaf 1 januari 2022 de hoogte van de afschrijving alleen nog met gebruik van de taxatiemethode berekend worden als het motorrijtuig op het moment van de taxatie voldoet aan de eisen bedoeld in de hoofdstukken 5 en 7 van de Regeling voertuigen (de regeling). [1] Als is voldaan aan de hoofdstukken 5 en 7 van de regeling (de wettelijke eisen) kan of mag met het motorrijtuig worden deelgenomen aan het verkeer. In lijn daarmee wordt sinds 1 januari 2022 aan een taxatierapport ook de eis gesteld dat de taxateur per schadepost verklaart of de auto nog steeds voldoet aan de wettelijke eisen. [2]
8. Uit het taxatierapport en de daarbij opgenomen schadecalculatie maakt de rechtbank op dat onder meer de bestuurdersairbag en de koplampen vervangen moeten worden. Op één van de foto’s in het taxatierapport is ook te zien dat de airbag ontplooid is. Met deze schades voldoet de auto niet aan de eisen bedoeld in hoofdstukken 5 en 7 van de regeling. Gelet daarop mocht eiser de taxatiemethode niet gebruiken voor het berekenen van de verschuldigde Bpm.
9. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift nog een aantal andere redenen aangevoerd op grond waarvan het taxatierapport volgens hem niet kan dienen voor de berekening van de Bpm. Omdat de rechtbank reeds op de hiervoor vermelde redenen tot het oordeel is gekomen dat de inspecteur terecht voorbij is gegaan aan het taxatierapport, zal de rechtbank de overige redenen – wat daar verder ook van zij – niet beoordelen.
Strijd met artikel 110 VWEU en het gelijkheidsbeginsel?
10. Eiser stelt dat als de rechtbank tot het oordeel komt dat de taxatiemethode niet mogelijk is voor een beschadigde auto als de onderhavige, dat dan strijd oplevert met zowel artikel 110 VWEU als met het nationale gelijkheidsbeginsel.
11. Deze beroepsgrond slaagt niet. De omstandigheid dat eiser in dit geval niet via de taxatiemethode zijn aanspraak op een waardevermindering wegens schade kan verzilveren, betekent niet dat er daarom strijd zou zijn met artikel 110 VWEU. [3] Dat laat onverlet dat hij in dit concrete geval met succes een beroep zou kunnen doen op het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU. Daarvoor moet hij dan ter weerlegging van de naheffingsaanslag aannemelijk maken dat het geheven bedrag aan Bpm hoger is dan het restbedrag aan Bpm dat is vervat in de handelswaarde van een of meer gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die al in het binnenland zijn geregistreerd. Daartoe moet belanghebbende de werkelijke handelswaarde van de auto aantonen. Dat heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank met het door hem overgelegde taxatierapport niet gedaan. Dat rapport vermeldt namelijk een handelsinkoopwaarde van € 5.000, maar geeft geen onderbouwing voor hoe die waarde is bepaald.
12. In het kader van zijn beroep op het nationale gelijkheidsbeginsel heeft eiser gesteld dat de inspecteur in het verleden voor auto’s met schade op grond van beleid wel accepteerde dat de taxatiemethode werd gebruikt. Door dat nu niet meer te doen ontstaat een ongelijke behandeling volgens eiser.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Dat de inspecteur in dit geval volgens de rechtbank terecht voorbijgegaan is aan het taxatierapport komt door de per 1 januari 2022 gewijzigde regelgeving. Sinds die datum staat de taxatiemethode niet meer open voor auto’s die niet voldoen aan de vereisten van hoofstukken 5 en 7 van de regeling (zie 7.). Gesteld noch gebleken is dat de inspecteur na die datum beleid heeft gevoerd waarbij in bepaalde gevallen nog steeds de taxatiemethode werd geaccepteerd terwijl sprake was van een auto die niet voldeed aan de vereisten van hoofdstukken 5 en 7 van de regeling. Ook deze grond slaagt daarom niet.
14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd waarbij hij de Bpm heeft berekend op basis van de forfaitaire tabel. Eiser heeft de berekening op basis van de forfaitaire tabel verder niet inhoudelijk betwist.
Vergoeding van immateriële schade
15. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg. De inspecteur heeft het bezwaarschrift ontvangen op 15 augustus 2022 en de rechtbank doet heden uitspraak. Dit betekent dat de redelijke termijn ten tijde van deze uitspraak is overschreden met afgerond veertien maanden. Eiser maakt daarom aanspraak op een vergoeding van immateriële schade van € 1.500. [4] De overschrijding is voor vier maanden aan de inspecteur toe te rekenen en voor tien maanden aan de rechtbank. De rechtbank zal de inspecteur daarom veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 429 en de Minister tot vergoeding van een bedrag van € 1.071.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft.
17. Het verzoek om een vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Omdat dit verzoek wordt toegewezen komt eiser in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Hiervoor kent de rechtbank 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 907 en een wegingsfactor 0,25. [5] De proceskostenvergoeding bedraagt aldus € 226,75. De Minister en de inspecteur zullen ieder voor de helft van dit bedrag veroordeeld worden.
18. Voor de vergoeding van het griffierecht sluit de rechtbank aan bij het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024. [6] Omdat ten tijde van het wijzen van dat arrest de redelijke termijn in deze procedure nog niet verstreken was, ziet de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 1.071;
  • veroordeelt de Minister tot betaling van € 113,38 aan proceskosten aan eiser;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 429;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 113,37 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Brekelmans, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 oktober 2025.
w.g. griffier
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8, derde lid, Uitvoeringsregeling Wet Bpm.
2.Onderdeel 2.4 van Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling Wet Bpm.
3.Vergelijk Hoge Raad 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.5.1 tot en met 3.6.2.
4.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
5.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
6.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, r.o. 7.1.2.