ECLI:NL:RBNNE:2025:4073

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
LEE 25/641
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en betaalverzuimboete

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 28 december 2024. De inspecteur heeft aan eiseres over de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2021 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting (OB) opgelegd, samen met een belastingrentebeschikking van € 6.422 en een betaalverzuimboete van € 4.480. Het bezwaar van eiseres werd door de inspecteur ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de inspecteur aanwezig waren.

Eiseres, actief in scheepsmanagement, heeft in de jaren 2020 en 2021 geen aangiftes OB gedaan en de verschuldigde OB niet voldaan. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd en een betaalverzuimboete op grond van artikel 67c AWR. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking terecht zijn vastgesteld, maar dat de boete te hoog is. Eiseres heeft op de zitting verklaard dat zij de naheffingsaanslag niet langer bestrijdt, maar zich beroept op een eerdere uitspraak van de rechtbank over belastingrente, die niet van toepassing is op haar situatie.

De rechtbank concludeert dat de boete terecht is opgelegd, maar vermindert deze tot € 1.500, omdat het een incident betreft en eiseres in het verleden haar verplichtingen heeft nagekomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor zover het de boete betreft, vernietigt de uitspraak op bezwaar voor dat onderdeel, en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/641
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 9 oktober 2025 in de zaak tussen

[X] , uit [Z] , eiseres

(gemachtigde: B.H. van Dijken),
en

de inspecteur van de Belastingdienst / Kantoor Leeuwarden, de inspecteur

(gemachtigde: [gemachtigde inspecteur] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 28 december 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan eiseres over de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2021 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting (OB) opgelegd.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur eiseres € 6.422 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en eiseres een betaalverzuimboete van € 4.480 opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de boete gehandhaafd.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de inspecteur, bijgestaan door [persoon 1].

Feiten

2. Eiseres is actief op het gebied van scheepsmanagement. In verband met deze activiteiten is zij in de jaren 2020 en 2021 OB verschuldigd.
3. Eiseres heeft in de jaren 2020 en 2021 geen aangiftes OB gedaan en de verschuldigde OB ook niet voldaan. De inspecteur heeft eiseres hierover bij brief van 20 februari 2024 als volgt bericht:
“Betreft
Afdrachtverschil btw (…)
U ontvangt deze brief omdat ik bij de vergelijking van aangiften en betaalgegevens van uw onderneming een verschil heb geconstateerd waar ik geen verklaring voor heb kunnen vinden.
Vergelijken van gegevens
Ik heb de balanspositie van uw aangifte IH/VPB 2021 vergeleken met de ontvangen aangiften omzetbelasting en eventuele suppleties en aanslagen omzetbelasting. Het resultaat van deze vergelijking staat vermeld in onderstaand overzicht:
Overzicht berekening afdrachtverschil(…)
2021
Voorgaand jaar
Eerdere jaren
Verschuldigde btw volgens (…) aangifte (….) VPB
23.294
21.506
0 (…)
Afdrachtverschil OB
23.294
21.506
0 (…)
Dien geen suppletie aangifte in indien bovenvermeld afdrachtsverschil juist is. lk zal dan zorgdragen voor het opleggen van een naheffingsaanslag.”
4. De inspecteur heeft overeenkomstig de brief van 20 februari 2024 een naheffingsaanslag opgelegd. De inspecteur heeft daarnaast onder meer een betaalverzuimboete op grond van artikel 67c AWR opgelegd, berekend naar 10% van de niet-betaalde OB.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de boete terecht en niet te hoog heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking terecht en niet tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat ook de boete terecht is vastgesteld, maar dat de boete wel moet worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De naheffingsaanslag
7. Eiseres heeft op de zitting uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard dat zij de naheffingsaanslag niet langer bestrijdt. De rechtbank zal daarom de uitspraak op bezwaar in stand laten voor zover het om de naheffingsaanslag gaat.
De belastingrentebeschikking
8. Eiseres heeft op de zitting verklaard dat zij zich beroept op “de zaak die over de belastingrente loopt bij de Hoge Raad”. Desgevraagd heeft eiseres verklaard dat zij daarmee doelt op de uitspraak van de rechtbank van 7 november 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:4361 (de uitspraak van 7 november 2024). De inspecteur heeft op de zitting het standpunt ingenomen dat het beroep van eiseres op deze uitspraak niet kan slagen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
9. De rechtbank heeft in de uitspraak van 7 november 2024 geoordeeld dat het percentage belastingrente voor de vennootschapsbelasting (Vpb), zoals dat is vastgelegd in het Besluit belasting- en invorderingsrente (Bbi), in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Die uitspraak is toegespitst op het belastingrentepercentage voor Vpb-plichtigen, dat aansluit bij de wettelijke rente voor handelstransacties en minimaal 8 bedraagt. [1] Voor het geval van eiseres, dat ziet op de naheffing van OB, gaat de uitspraak van 7 november 2024 niet op. In het geval van eiseres is de belastingrente immers berekend aan de hand van de wettelijke rente voor niet-handelstransacties en met een minimum van 4%. [2] Daarover heeft de rechtbank niets beslist in de uitspraak van 7 november 2024.
10. De rechtbank vat het beroep van eiseres op de uitspraak van 7 november 2024 niet óók op als een beroep op strijdigheid met het evenredigheidsbeginsel ten aanzien van het belastingrentepercentage voor de OB. Wat eiseres op de zitting heeft verklaard is daarvoor te vaag en te ongemotiveerd.
11. Eiseres heeft verder geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking en zal de uitspraak op bezwaar ook op dit punt in stand laten.
De boete
12. Eiseres betoogt dat de boete ten onrechte is opgelegd. Eiseres voert hiertoe aan dat zij de verschuldigde OB redelijkerwijs niet kan voldoen zonder betalingskenmerk, omdat het bedrag dan meteen zal worden teruggestort door de Belastingdienst. Een betalingskenmerk heeft zij pas als zij aangifte doet, wat niet is gelukt omdat de inspecteur haar niet heeft uitgenodigd tot het doen van aangifte. Volgens eiseres kan dit alles haar niet worden aangerekend, omdat haar gemachtigde de inspecteur bij een in 2020 verstuurde brief wel heeft verzocht om een uitnodiging tot het doen van aangifte.
13. De inspecteur heeft op de zitting erkend dat het niet goed mogelijk is om de OB te voldoen zonder betalingskenmerk. De inspecteur heeft echter betwist dat de gemachtigde van eiseres de in 12. bedoelde brief heeft verzonden. De inspecteur heeft nooit een verzoek om een uitnodiging tot het doen van aangifte OB van eiseres of haar gemachtigde ontvangen. De inspecteur is mede daarom van mening van eiseres onvoldoende heeft gedaan om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte en om aldus tot voldoening met betalingskenmerk te kunnen komen.
14. De rechtbank stelt voorop dat een boete op grond van artikel 67c, lid 1, AWR kan worden opgelegd indien de belastingplichtige de belasting die op aangifte moet worden voldaan niet heeft betaald. Omdat vaststaat dat eiseres de OB die zij over de jaren 2020 en 2021 was verschuldigd niet heeft betaald, is in zoverre terecht een boete aan haar opgelegd.
15. Een boete moet echter achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld (avas). Daarvan is sprake als de belastingplichtige feiten stelt en zo nodig aannemelijk maakt die meebrengen dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit, op grond waarvan te weinig belasting zou zijn geheven, te voorkomen. [3]
16. De rechtbank begrijpt dat eiseres met haar betoog dat in 12. is weergegeven, een beroep doet op avas. Dit beroep slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiseres, alleen al blijkens haar aangiftes Vpb, wist dat zij OB moest betalen en dat haar OB-schuld over de jaren 2020 en 2021 opliep. In dat licht heeft eiseres onvoldoende gedaan om haar OB-schuld te (kunnen) betalen. De stelling van eiseres dat haar gemachtigde heeft verzocht te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte maakt dit oordeel niet anders. Nog daargelaten dat eiseres, tegenover gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de verzending van de brief met dat verzoek (zie 12.) niet aannemelijk heeft gemaakt, had het op de weg van de eiseres gelegen om (verdere) actie te ondernemen toen een reactie van de inspecteur op dat verzoek uitbleef. De gemachtigde heeft in dit verband op zitting weliswaar gesteld dat hij ook nog achter de brief aan heeft gebeld en gemaild, maar van dergelijk handelen is niets aannemelijk geworden.
17. Gelet op het voorgaande, is de boete terecht aan eiseres opgelegd. De rechtbank vindt wel dat de boete te hoog is. Daartoe overweegt de rechtbank dat de boete van artikel 67c AWR onder meer is bedoeld als prikkel voor belastingplichtigen om hun betalingsverplichting na te komen. [4] Eiseres is weliswaar onvoldoende zorgvuldig geweest bij het nakomen van haar betalingsverplichting, zodat een boete van enige omvang gerechtvaardigd is, maar het is de rechtbank ook duidelijk geworden dat dit een incident betreft en dat eiseres steeds haar aangifte- en betalingsverplichtingen wat betreft in ieder geval de OB is nagekomen nadat de inspecteur haar hierop uitdrukkelijk heeft gewezen. Eiseres heeft in die zin al van dit incident geleerd. Mede gelet hierop acht de rechtbank een boete van € 1.500 in dit geval passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is gegrond uitsluitend voor zover het ziet op de boete. De rechtbank vermindert de boete tot € 1.500.
19. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Eiseres heeft in de bezwaarfase niet verzocht om een vergoeding van haar kosten, zodat de rechtbank voor die fase geen kostenvergoeding toekent.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de boete;
- vermindert de boete tot € 1.500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 385 aan eiseres moet vergoeden; en
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.T.M. Hennevelt, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2025.
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1, aanhef en onderdeel b, Bbi (tekst per 1 januari 2022).
2.Artikel 1, aanhef en onderdeel a, Bbi (tekst per 1 oktober 2020).
3.Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844, r.o. 2.3.2.
4.Kamerstukken II 1993/94, 23 470, nr. 3, blz. 42.