Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiser om vergoeding van extra reiskosten in het kader van het studentenreisproduct, zoals geregeld in de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Eiser is het niet eens met de afwijzing en heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het beroep ongegrond is.
Eiser had op 17 september 2024 een aanvraag ingediend voor vergoeding van extra reiskosten, omdat hij stelde dat hij ten minste twaalf dagen per maand niet op tijd met het openbaar vervoer op zijn onderwijsinstelling kan komen. De minister heeft deze aanvraag op 19 september 2024 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing gehandhaafd. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 17 september 2025 de zaak behandeld. Eiser betoogde dat hij recht heeft op de vergoeding, omdat hij met het openbaar vervoer niet op tijd kan komen. De minister stelde echter dat eiser volgens de dienstregeling van www.9292.nl wel op tijd kan komen, en dat de afstand van zijn woonadres naar de dichtstbijzijnde bushalte minder dan tien kilometer bedraagt, wat volgens de Beleidsregel geen aanleiding geeft voor een vergoeding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de Beleidsregel correct heeft toegepast en dat eiser niet aan de voorwaarden voldoet.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de gevraagde vergoeding. Eiser krijgt ook het griffierecht niet terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.