ECLI:NL:RBNNE:2025:4183

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
LEE 24/4950
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag om vergoeding van extra reiskosten studentenreisproduct op grond van de Wet Studiefinanciering 2000

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiser om vergoeding van extra reiskosten in het kader van het studentenreisproduct, zoals geregeld in de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Eiser is het niet eens met de afwijzing en heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het beroep ongegrond is.

Eiser had op 17 september 2024 een aanvraag ingediend voor vergoeding van extra reiskosten, omdat hij stelde dat hij ten minste twaalf dagen per maand niet op tijd met het openbaar vervoer op zijn onderwijsinstelling kan komen. De minister heeft deze aanvraag op 19 september 2024 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing gehandhaafd. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 17 september 2025 de zaak behandeld. Eiser betoogde dat hij recht heeft op de vergoeding, omdat hij met het openbaar vervoer niet op tijd kan komen. De minister stelde echter dat eiser volgens de dienstregeling van www.9292.nl wel op tijd kan komen, en dat de afstand van zijn woonadres naar de dichtstbijzijnde bushalte minder dan tien kilometer bedraagt, wat volgens de Beleidsregel geen aanleiding geeft voor een vergoeding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de Beleidsregel correct heeft toegepast en dat eiser niet aan de voorwaarden voldoet.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de gevraagde vergoeding. Eiser krijgt ook het griffierecht niet terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/4950

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats eiser] , eiser,

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. F. Hummel).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers aanvraag om vergoeding van extra reiskosten studentenreisproduct op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Hij is het niet eens met die afwijzing en voert een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing.
1.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt zij uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Op 17 september 2024 heeft eiser de vergoeding aangevraagd omdat hij ten minste twaalf dagen per maand niet op tijd met het openbaar vervoer op zijn onderwijsinstelling of terug naar huis kan komen. Bij besluit van 19 september 2024 heeft de minister deze aanvraag afgewezen. Met het besluit van 5 december 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij die afwijzing gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dat besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Wat moet de rechtbank beoordelen?
3. De rechtbank moet beoordelen of de minister de aanvraag met toepassing van zijn beleid heeft mogen afwijzen. Een aantal bepalingen die voor deze zaak van belang zijn, staat in de bijlage.
Wat vindt eiser?
4. Eiser vindt dat hij recht heeft op de vergoeding. De minister is niet ingegaan op zijn aanbod om af te zien van het studentenreisproduct, waarmee kosten kunnen worden bespaard voor de overheid. Eiser zal de vergoeding gebruiken om met de elektrische auto van zijn moeder heen en weer te rijden, zodat hij voldoende tijd heeft om zijn opleiding af te ronden. Door de ruim vijf uur reistijd op een dag zou hij daarvoor, wanneer hij met het openbaar vervoer reist, niet voldoende tijd kunnen vrijmaken. Daarnaast biedt het openbaar vervoer geen zekerheid dat hij daadwerkelijk in Groningen en weer thuis kan aankomen. Hij wijst op een artikel van omroep Leeuwarden over de ‘waardeloze’ dienstverlening door QBuzz.
Wat vindt de minister?
5. De minister vindt dat eiser volgens www.9292.nl met het openbaar vervoer wel op tijd naar school en weer thuis kan komen. Het besluit is gebaseerd op zijn Beleidsregel inzake de aanvullende voorziening reisrecht op grond van artikel 11.5 Wet studiefinanciering 2000 (hierna: de Beleidsregel), die uitgaat van een aanvaardbare fietsafstand van tien kilometer. Omdat de afstand tussen het adres van eiser en de dichtstbijzijnde bushalte minder bedraagt dan die tien kilometer, ziet de minister geen aanleiding voor een vergoeding. Dat eiser vanwege de lange reistijd lange dagen maakt is geen aanleiding voor een ander besluit, omdat bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van extra reiskosten alleen wordt gekeken of een student volgens www.9292.nl tijdig op school en weer thuis kan komen. Reisomstandigheden spelen hierbij geen rol. Het is ten slotte niet mogelijk om, als eiser niets aan zijn reisproduct heeft, in plaats daarvan een vergoeding te geven. Dat hoeft immers niet als er openbaar vervoer is waarvan hij gebruik kan maken om op tijd op school en weer thuis te komen.
Wat vindt de rechtbank?
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het doel van de Beleidsregel om de thuiswonende studerende die een aanzienlijke afstand moet afleggen om de onderwijsinstelling te bereiken te compenseren als er geen openbaar vervoersvoorziening is waarvan hij in redelijkheid gebruik kan maken. De Beleidsregel is gebaseerd op artikel 11.5 van de Wsf 2000 (de hardheidsclausule). De Beleidsregel roept voor de student rechten in het leven die niet rechtstreeks voortvloeien uit de Wsf 2000. [1]
6.1
De rechtbank zal het besluit terughoudend toetsen; de minister heeft namelijk beleidsvrijheid bij het invullen van de hardheidsclausule. De minister heeft de Beleidsregel opgesteld in de vorm van buitenwettelijk begunstigend beleid. In artikel 2, derde lid, en artikel 3 van de Beleidsregel staat dat met een beroep op de hardheidsclausule een tegemoetkoming voor reiskosten, op verzoek, kan worden toegekend wanneer de studerende minimaal twaalf dagen per maand niet op tijd op school of weer naar huis kan komen. Dat is het geval als de eerste verbinding met het openbaar vervoer volgens de dienstregeling te laat begint, gerekend vanaf een halte of station die binnen tien kilometer van het woonadres ligt.
6.2
Eiser woont aan [adres eiser] . De dichtstbijzijnde bushalte is die bij de [locatie bushalte] . De afstand van eisers woonadres naar deze halte is volgens Google Maps 4.3 kilometer fietsen (zie het kaartje in de bijlage [deze kaart is niet gepubliceerd in verband met de privacy van eiser] ). Daarom is volgens de Beleidsregel de reisafstand aanvaardbaar. Vanaf deze halte kan eiser, zo volgt uit de door de minister overgelegde afschriften van de dienstregeling op www.9292.nl, op tijd op school en weer thuis komen. Dat ontkent eiser ook niet, alleen vindt hij de reis erg lang. Daarbij valt echter op dat de routebeschrijving die eiser zelf heeft overgelegd er (om onduidelijke redenen) van uitgaat dat de afstand van huis naar de bushalte
lopendwordt afgelegd; eiser beroept zich ook daarop, terwijl het logisch zou zijn om die afstand te
fietsen. Dat zou zijn reistijd flink inkorten. Eiser zelf noemt die mogelijkheid niet en is ook niet naar de zitting gekomen om vragen daarover te beantwoorden. Bijvoorbeeld de vraag waarom hij die afstand niet zou kunnen fietsen. Daarnaast stelt eiser niet dat de Beleidsregel onredelijk is. Ook de rechtbank vindt dat niet.
6.3
Dat betekent dat de minister de Beleidsregel juist heeft toegepast omdat eiser niet aan de voorwaarden voldoet. De argumenten van eiser houden geen bijzondere omstandigheden in op grond waarvan de minister had moeten afwijken van het beleid. Zoals de CRvB heeft overwogen hoeven reisomstandigheden (zoals lange reistijden of vertragingen) de minister geen aanleiding te geven om met de Beleidsregel verder af te wijken van de Wsf 2000. [2] Daarom mocht de minister die omstandigheden buiten beschouwing laten. Ook eisers aanbod om af te zien van het studentenreisproduct hoeft voor de minister geen reden te zijn om af te wijken van de Beleidsregel. Deze mogelijkheid is er, gelet op artikel 3.24 van de Wsf 2000, ook niet. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Eiser krijgt geen gelijk. Hij krijgt ook het griffierecht niet terug. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van E.D.M. Nijbroek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet studiefinanciering 2000:

Artikel 3.7. Reisvoorziening

1. De reisvoorziening bestaat uit een reisrecht waarmee gedurende een bepaald deel van de week de student geen bedrag of een lager bedrag verschuldigd is aan de vervoersbedrijven, en kan voor groepen studenten bestaan uit een vergoeding in geld.
2. De vorm, wijze van toekenning en de voorwaarden van de reisvoorziening zijn bepaald in en krachtens paragraaf 3.7.

Artikel 3.24. Vorm toekenning reisvoorziening

1. Voor studenten aan een opleiding binnen Nederland bestaat de reisvoorziening uit een reisrecht gedurende een bepaald deel van de week waarvoor de student geen bedrag of een lager bedrag verschuldigd is aan de vervoersbedrijven.
(…)
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze van aanvraag en toekenning van de reisvoorziening in geld, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid alsmede regels met het oog op een goede uitvoering van dit artikel.

Artikel 5.3. Waarde van de reisvoorziening

Het deel van de prestatiebeurs hoger onderwijs dat betrekking heeft op het recht op de reisvoorziening, is gelijk aan een twaalfde deel van de waarde die daarvoor per student door het vervoerbedrijf aan Onze Minister in rekening wordt gebracht. De waarde wordt berekend door de voorlopige vergoeding voor het lopende kalenderjaar te corrigeren naar de correctie die de voorlopige vergoeding voor het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar onderging. Dit deel van de prestatiebeurs hoger onderwijs wordt niet uitbetaald of verrekend.
Indien de prestatiebeurs hoger onderwijs niet kan worden omgezet in een gift, wordt de tegenwaarde van de reisvoorziening kwijtgescholden over een maand waarover het reisproduct niet is gekoppeld aan een drager als bedoeld in artikel 3.25, eerste lid. In afwijking van artikel 1.2 is bepalend de toestand op enig moment van de maand. De over het kwijt te schelden bedrag opgebouwde rente gaat dan teniet. De kwijtschelding is niet van toepassing op een maand waarin een vergoeding als bedoeld in artikel 3.24, tweede of vierde lid, is toegekend.

Artikel 11.5 Hardheidsclausule

1. Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Beleidsregel (…) inzake de aanvullende voorziening reisrecht (…):

Artikel 2 Doelgroepen

(…)
3. Op verzoek van een thuiswonende studerende, die kan aantonen dat hij de onderwijsinstelling, waarbij hij is ingeschreven, of het stageadres, met gebruikmaking van het openbaar vervoer niet of niet tijdig kan bereiken of met gebruikmaking van het openbaar vervoer niet meer thuis kan komen, kan de Dienst Uitvoering Onderwijs een tegemoetkoming toekennen gelijk aan het bedrag, bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, van de WSF 2000.

Artikel 3 Reikwijdte

1. De situatie waarin de studerende met gebruikmaking van het openbaar vervoer de onderwijsinstelling of het stageadres niet tijdig kan bereiken of niet meer thuis kan komen, moet zich ten minste twaalf dagen per maand voordoen. De situatie dat een studerende op één en dezelfde dag, met gebruikmaking van het openbaar vervoer, zowel het adres van de onderwijsinstelling of het stageadres niet tijdig kan bereiken dan wel niet meer tijdig kan thuiskomen, telt als één dag.
2. De onderwijsinstelling of het stageadres wordt geacht niet tijdig bereikbaar te zijn, indien, conform de dienstregeling, de eerste verbinding met het openbaar vervoer voor dit verkeer te laat aanvangt, gerekend vanaf een halte die of een station dat zich bevindt binnen een aanvaardbare reisafstand van het woonadres.
3. Een halte die of een station dat ligt op een afstand van maximaal 10 kilometer van het woonadres wordt geacht zich te bevinden binnen een aanvaardbare reisafstand van het woonadres.
4. De stage moet een verplicht karakter hebben en de studerende moet geen keuze hebben gehad ten aanzien van de locatie van de stageplaats of ten aanzien van de werktijden.

Voetnoten

1.Zie rechtsoverweging 4.3 van de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4459.
2.Zie rechtsoverweging 4.4 van de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4459.