ECLI:NL:RBNNE:2025:4184

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
LEE 24/2887
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000

Deze uitspraak betreft de intrekking en terugvordering van studiefinanciering op basis van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Eiseres, een studente, is het niet eens met de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om haar aanvraag voor studiefinanciering af te wijzen en om te veel betaalde studiefinanciering terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres beoordeeld aan de hand van verschillende beroepsgronden die zij heeft aangevoerd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is.

De Minister had op 15 maart 2024 besloten om de aanvraag van eiseres voor studiefinanciering af te wijzen, omdat zij niet ingeschreven stond voor de opleiding waarvoor zij studiefinanciering ontving. Eiseres had zich op 14 december 2023 ingeschreven voor een nieuwe opleiding, maar deze ging niet door. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij geen recht had op de overbrugging van studiefinanciering als zij niet zou beginnen aan een vervolgopleiding. De rechtbank oordeelt dat de Minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de studiefinanciering te herzien en dat er geen sprake is van onbillijkheid van overwegende aard.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2887

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M. Bou-Asrar),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. F. Hummel).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over intrekking en terugvordering van studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Eiseres is het daarmee niet eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand daarvan beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt zij uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Met zijn besluit van 15 maart 2024 heeft de minister besloten om de aanvraag van eiseres om studiefinanciering af te wijzen. Ook heeft hij besloten te veel betaalde studiefinanciering van haar terug te vorderen.
2.1
Met het besluit van 27 mei 2024 heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.2
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dat besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, mr. J. Tiescheffer als waarnemer van mr. Bou-Asrar, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. In artikel 2.7, derde lid, van de Wsf 2000 staat een overbruggingsregeling voor studiefinanciering tussen twee opleidingen voor ten hoogste vier maanden. Eiseres is, na het halen van haar diploma, op 26 september 2023 uitgeschreven voor de MBO-2 opleiding Helpende Zorg en Welzijn. Op 14 december 2023 heeft zij zich ingeschreven voor de MBO-3 opleiding Verzorgende-IG; deze zou op 1 februari 2024 beginnen. Daarom heeft eiseres op 21 december 2023 een aanvraag om overbrugging ingediend. Omdat zij op dat moment voldeed aan de voorwaarden heeft de minister deze op dezelfde datum toegekend. Op 29 januari 2024 heeft onderwijsinstelling Firda eiseres echter laten weten dat de opleiding wegens onvoldoende inschrijvingen niet op 1 februari 2024 zou starten. Op 15 maart 2024 heeft de minister de inschrijving van eiseres bij de opleiding gecontroleerd. Hieruit bleek dat zij niet stond ingeschreven voor de opleiding waarvoor zij studiefinanciering ontving. Daarna heeft de minister de besluiten van 15 maart 2024 en 27 mei 2024 genomen en is deze procedure begonnen.
Wat moet de rechtbank beoordelen?
4. Op de zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat het geschil gaat over de afwijzing van de overbruggingsfinanciering over de periode van oktober 2023 tot en met januari 2024 en de terugvordering van € 4.497,94 die daarbij hoort. Zij moet beoordelen of de minister terecht heeft besloten die financiering af te wijzen en het te veel betaalde bedrag van eiseres terug te vorderen. Ook moet zij beoordelen of de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen. Een aantal bepalingen die voor deze zaak van belang zijn, staat in de bijlage.
Wat vindt eiseres?
5. Eiseres begrijpt dat een student alleen in aanmerking kan komen voor studiefinanciering als hij of zij is ingeschreven aan een onderwijsinstelling als bedoeld in de Wsf 2000. Ook begrijpt zij dat de minister de toekenning van studiefinanciering zal herzien als te veel studiefinanciering is toegekend. Het besluit van de minister leidt in haar geval echter tot ernstige strijd met het rechtszekerheidsbeginsel; zij mocht er op vertrouwen dat de overbruggingsfinanciering niet zou worden herzien. Die is immers rechtmatig toegekend. Daarnaast kreeg eiseres pas op 29 januari 2024 het bericht dat de nieuwe opleiding per 1 februari 2024 niet zou doorgaan. De onderwijsinstelling heeft haar niet gewaarschuwd dat er te weinig aanmeldingen waren, waardoor zij het geld heeft uitgegeven. Daarnaast had eiseres op geen enkele manier kunnen voorzien dat er te weinig aanmeldingen zouden zijn voor de opleiding: het ging immers om een opleiding in de zorg. Ten slotte leidt de beslissing van de minister in haar geval tot een onbillijkheid van overwegende aard. Omdat de opleiding niet doorging, eiseres dat niet kon voorzien en zij het geld al had uitgegeven, had de minister de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000 moeten toepassen.
Wat vindt de minister?
6. De minister vindt dat de herziening niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is. Eiseres kon bij de aanvraag weten dat de overbrugging zou worden teruggevorderd als de opleiding niet zou doorgaan. Dat blijkt uit de wet én uit de informatie op onder meer de website van DUO. Verder ligt er tussen de aanvraag van eiseres en het moment dat duidelijk werd dat de opleiding niet zou doorgaan iets meer dan een maand; eiseres is dus niet lang in onzekerheid geweest. De omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd zijn niet zó bijzonder dat sprake is van ernstige en onredelijke gevolgen. De overbrugging is al een uitzondering op de hoofdregel in de Wsf 2000 dat een student moet zijn ingeschreven bij een onderwijsinstelling. Eiseres vraagt dus om een uitzondering op de uitzondering, en dat kan niet.
6.1
Over de financiële consequenties merkt de minister op dat de overbrugging van rechtswege is omgezet in een rentedragende lening; zolang eiseres studeert hoeft zij dus niet af te lossen. Zodra zij daarmee moet beginnen wordt met haar financiële situatie rekening gehouden. Daarom levert het besluit voor de huidige financiële situatie van eiseres geen ernstig en onredelijk gevolg op. Verder had zij kunnen onderzoeken of zij een andere opleiding kon starten, waardoor een terugvordering zou zijn voorkomen. Nu zij dat niet heeft gedaan is er geen onbillijkheid van overwegende aard. Ten slotte kan eiseres volgens de minister contact opnemen met de onderwijsinstelling als zij vindt dat zij is benadeeld door het niet doorgaan van de opleiding.
Wat vindt de rechtbank?
7. Volgens vaste rechtspraak betekent het rechtszekerheidsbeginsel dat herziening of intrekking van een uitkering met terugwerkende kracht niet mag; dat is anders als de betrokkene heeft begrepen of redelijkerwijs heeft kunnen begrijpen dat geen recht bestond op die uitkering. [1] Eiseres had redelijkerwijs kunnen begrijpen dat zij geen recht had op de overbrugging als zij niet zou beginnen aan een vervolgopleiding. Op de website van DUO stond namelijk duidelijk dat het recht op overbrugging vervalt als de opleiding niet doorgaat. Daarnaast staat in artikel 7.1 van de Wsf 2000 dat – en in welke gevallen - de minister ten onrechte betaalde studiefinanciering kan of moet herzien. Verder is het altijd mogelijk dat er te weinig aanmeldingen zijn voor een opleiding, kennelijk zelfs in de zorgsector. Dat eiseres maar kort voor de start van de opleiding hoorde dat de opleiding niet zou doorgaan maakt niet dat zij daarmee geen rekening hoefde te houden. Zij heeft daardoor maar kort in onzekerheid gezeten.
7.1.
De minister heeft verder in redelijkheid kunnen concluderen dat toepassing van de
herzieningsbevoegdheid niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De overbrugging is al een uitzondering op de hoofdregel van artikel 2.4 van de Wsf 2000, namelijk dat er voor de toekenning van studiefinanciering een inschrijving moet zijn bij een onderwijsinstelling. Dat het voor eiseres onvoorzienbaar was dat de opleiding geen doorgang zou vinden maakt niet dat sprake is van ernstige en onredelijke gevolgen. Zij had, op het moment dat zij dit te weten kwam, kunnen onderzoeken of ze kon beginnen aan een andere opleiding op dezelfde instelling, of aan dezelfde opleiding op een andere instelling. Hierdoor zou het recht op de overbrugging niet zijn vervallen. Daarnaast wordt die overbrugging omgezet naar een rentedragende lening, waarvoor eiseres op dit moment nog geen terugbetalingsverplichting heeft. Wanneer deze verplichting wel ontstaat wordt rekening gehouden met haar draagkracht. Daarnaast kan eiseres eventueel Firda aanspreken voor de geleden schade. De minister hoefde de hardheidsclausule dus niet toe te passen. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van E.D.M. Nijbroek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wet Studiefinanciering 2000:
Artikel 2.7. Aanspraak bij einde studie beroepsonderwijs
(…..)
3 Indien de mbo-student na zijn uitschrijving voor een opleiding binnen 4 maanden opnieuw deze opleiding aanvangt of een andere opleiding in de zin van deze wet gaat volgen, blijft, in afwijking van het eerste lid, op zijn aanvraag de aanspraak op studiefinanciering in de tussen beide opleidingen liggende periode voor ten hoogste 4 maanden bestaan. (….)
Artikel 7.1. Herziening door Onze Minister
(….)
2 Herziening vindt plaats op grond van het feit dat:
(…..)
c. te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend, de vorm van de studiefinanciering onjuist is vastgelegd anders dan bedoeld in onderdeel b, de termijnbetaling te hoog of te laag is vastgesteld , de draagkracht van de debiteur te hoog of te laag is vastgesteld, de hoogte van het bedrag van de kwijtschelding, bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, te hoog of te laag is vastgesteld, de hoogte van de veronderstelde ouderlijke bijdrage te hoog of te laag is vastgesteld, of een onjuist besluit met betrekking tot de reisvoorziening is genomen op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens anders dan bedoeld onder a,
(….)
Artikel 7.4. Verrekening teveel toegekende en uitbetaalde studiefinanciering
1. Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, wordt het bedrag van de basisbeurs of aanvullende beurs dat teveel is uitbetaald, door de betrokkene terugbetaald of met hem verrekend. Tevens vindt verrekening plaats van de bedragen, bedoeld in de artikelen 3.27, tweede lid, en 3.29, eerste lid.
(…..)
Artikel 11.5. Hardheidsclausule
1. Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 4.4.1 van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3113.