Deze uitspraak betreft de intrekking en terugvordering van studiefinanciering op basis van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Eiseres, een studente, is het niet eens met de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om haar aanvraag voor studiefinanciering af te wijzen en om te veel betaalde studiefinanciering terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres beoordeeld aan de hand van verschillende beroepsgronden die zij heeft aangevoerd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is.
De Minister had op 15 maart 2024 besloten om de aanvraag van eiseres voor studiefinanciering af te wijzen, omdat zij niet ingeschreven stond voor de opleiding waarvoor zij studiefinanciering ontving. Eiseres had zich op 14 december 2023 ingeschreven voor een nieuwe opleiding, maar deze ging niet door. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij geen recht had op de overbrugging van studiefinanciering als zij niet zou beginnen aan een vervolgopleiding. De rechtbank oordeelt dat de Minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de studiefinanciering te herzien en dat er geen sprake is van onbillijkheid van overwegende aard.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2025.