3.2.De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak verder ook of de heffingsambtenaar de proceskosten voor bezwaar op het juiste bedrag heeft vastgesteld.
4. Voor de beoordeling van het beroep is het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van belang. Daarin staat dat de waarde van een onroerende zaak wordt bepaald op de waarde die aan die onroerende zaak moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”.
5. De heffingsambtenaar moet, in het licht van wat eiseres heeft aangevoerd, aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin niet geslaagd. Hieronder licht de rechtbank dit oordeel toe.
6. Eiser voert het volgende aan:
- Woning 1 en woning 2 zijn identiek. Uit de matrices die de heffingsambtenaar heeft overgelegd volgt ook dat ze volledig vergelijkbaar zijn. Voor woning 1 wordt door de heffingsambtenaar echter met een prijs per m2 gebruiksoppervlakte van € 1.359 gerekend terwijl voor woning 2 wordt gerekend met € 1.334 per m2. Omdat het identieke woningen zijn moet voor woning 1 ook gerekend worden met € 1.334 per m2. De waarde van woning 1 moet daarom nog met € 2.000 verminderd worden.
- Woning 2 heeft een aanbouw van 6 m2. Die aanbouw is blijkens de door de heffingsambtenaar overgelegde matrix gewaardeerde voor € 1.500 per m2. Er is geen reden om voor de aanbouw een hoger bedrag per m2 gebruiksoppervlakte te rekenen dan voor de rest van de woning. Gebruikelijk wordt aangebouwde woonruimte juist lager gewaardeerd. De waarde van woning 2 moet daarom met € 3.000 verminderd worden.
Standpunten heffingsambtenaar
7. De heffingsambtenaar stelt dat het verschil tussen de waardering per m2 van de woningen komt doordat de onroerende zaken niet geheel identiek zijn. De percelen verschillen iets, woning 2 heeft een aanbouw en er is sprake van aardbevingsschade. Er moet gekeken worden naar de waarde van het geheel, niet naar de waarde van enkel de opstal. De onroerende zaken zijn als geheel niet identiek, aldus de heffingsambtenaar.
8. Ten aanzien van woning 1 overweegt de rechtbank als volgt. De prijs per m2 gebruiksoppervlakte zoals weergegeven in de door de heffingsambtenaar overgelegde matrices is de uitkomst van een rekenkundige bewerking. Van de getaxeerde waarde wordt de waarde van de kavel, de bijgebouwen en overige posten zoals aardbevingsschade afgetrokken. Het resterende bedrag wordt gedeeld door de gebruiksoppervlakte om zo tot een prijs per m2 te komen. Omdat de woningen niet een identiek kavel hebben, woning 2 over aangebouwde woonruimte beschikt en aardbevingsschade heeft, zijn de in de matrices weergegeven prijzen per m2 verschillend. Dat doet verder niets af aan de juistheid van die cijfers. Hetgeen eiser stelt doet aldus niet af aan de waardering. Voor zover eiser heeft bedoeld zich te beroepen op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat die grond ook niet slaagt omdat vaststaat dat de onroerende zaken als geheel niet volledig identiek zijn.
9. Ten aanzien van woning 2 overweegt de rechtbank als volgt. Het is de rechtbank bekend dat aangebouwde woonruimte doorgaans lager wordt gewaardeerd dan de rest van het gebruiksoppervlakte van een woning. De heffingsambtenaar heeft hetgeen eiser hierover ter zitting heeft gesteld ook niet betwist. Omdat de heffingsambtenaar verder geen verklaring heeft gegeven voor de door hem gestelde hogere waardering van de aangebouwde woonruimte bij woning 2, maakt hij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat de waarde van woning 2 niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank zal de vastgestelde waarde daarom met € 3.000 verminderen.
Kostenvergoeding in bezwaar
10. Tegelijk met het doen van uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar aan eiser een bezwaarkostenvergoeding toegekend van totaal € 1079,56. Die vergoeding zag op drie gegrond verklaarde bezwaren en is als volgt berekend.
11. Voor door een derde verleende rechtsbijstand is € 310 toegekend (voor het bezwaarschrift en de hoorzitting beide 1 punt toegekend met een puntwaarde van € 310 en een wegingsfactor 0,5). Voor de taxatierapporten is per gegrond bezwaar € 256,52 toegekend (4 uur à € 53 + 21% btw).
12. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar bij het berekenen van de bezwaarkostenvergoeding uit had moeten gaan van wegingsfactor 1 in plaats van 0,5. Verder stelt eiser dat ten onrechte geen vergoeding is toegekend voor de door hem naar de hoorzitting meegenomen deskundige.
Standpunten heffingsambtenaar
13. De heffingsambtenaar stelt dat terecht is uitgegaan van wegingsfactor 0,5. Daartoe wijst hij op door hemzelf vastgesteld beleid inzake proceskostenvergoedingen.Dat geen vergoeding is toegekend voor de aanwezigheid van de deskundige is volgens de heffingsambtenaar in lijn met artikel 8 van zijn beleidsregel.
14. De rechtbank overweegt dat de rechter de beslissing van het bestuursorgaan over de wegingsfactor zelfstandig kan toetsen, met toepassing van de regels die op grond van artikel 7:15, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn gesteld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de bij dat besluit behorende Bijlage.De rechter is niet gebonden aan het oordeel van het bestuursorgaan en kan de juistheid van het oordeel van het bestuursorgaan met betrekking tot deze factor volledig toetsen. Ook is de rechter niet gebonden aan beleidsregels die het bestuursorgaan ter zake heeft vastgesteld.
15. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval wegingsfactor 1,0 in overeenstemming is met het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. Daarbij betrekt de rechtbank het feit dat het bezwaarschrift voldoende op de zaak van eiser was toegesneden en op inhoudelijke gronden gegrond is verklaard.
16. Ten aanzien van het verzoek om een vergoeding voor het inschakelen van de deskundige overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft een deskundige (taxateur) meegebracht naar de hoorzitting. Eiser heeft daarvoor in bezwaar een vergoeding verzocht van € 44,14 inclusief btw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aan eiser ten onrechte geen vergoeding toekend voor het inschakelen van de deskundige. De rechtbank zal de verzochte vergoeding daarom alsnog toekennen.
17. De rechtbank zal het besluit van de heffingsambtenaar over de bezwaarkostenvergoeding vernietigen voor zover die ziet op de woning 1 en woning 2, en de kostenvergoeding opnieuw vaststellen. Omdat de rechtbank de kostenvergoeding voor het bezwaar opnieuw vaststelt, zal zij in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024 het hoge tarief toepassen.Daarbij gelden de tarieven ten tijde van het doen van uitspraak door de rechtbank.De rechtbank gaat daarbij uit van samenhang tussen beide zaken. De rechtbank zal de bezwaarkostenvergoeding derhalve vaststellen op totaal € 1.895,32 (voor het bezwaarschrift en de hoorzitting beide 1 punt met een puntwaarde van € 647 en een wegingsfactor 1,0, voor de taxatierapporten 4 uur à € 53 + 21% btw = € 256,52 per taxatierapport en € 44,14 per zaak voor het inschakelen van de deskundige). In beide zaken zal de helft van deze vergoeding toegekend worden.