ECLI:NL:RBNNE:2025:425

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/17/197938
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging internationale zorgregeling voor minderjarige met autisme

In deze zaak verzoekt de moeder om wijziging van de zorgregeling voor haar dochter van 8 jaar, die momenteel bij haar vader in Nederland woont. De moeder, die in het Verenigd Koninkrijk woont, wil dat hun dochter 17 á 18 weken per jaar afwisselend bij haar en de vader verblijft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze wijziging ingrijpende gevolgen zou hebben voor het kind, dat gediagnosticeerd is met een autisme spectrum stoornis (ASS). De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af, omdat het kind behoefte heeft aan structuur en regelmaat, wat in gevaar zou komen door de voorgestelde regeling. De vader is al geruime tijd de belangrijkste hechtingsfiguur voor het kind en de rechtbank acht het niet in het belang van het kind om haar hoofdverblijfplaats te wijzigen. De rechtbank concludeert dat de huidige zorgregeling, die in 2019 door het gerechtshof is vastgesteld, in het belang van het kind is en dat er geen aanleiding is voor een Raadsonderzoek. De moeder's verzoek om een 50/50-regeling wordt ook afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat een gelijkwaardige uitvoering van het ouderschap niet mogelijk is zolang de ouders in verschillende landen wonen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/197938 / FA RK 24-2657
beschikking van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2025
inzake
[naam],
wonend in [woonplaats] , Verenigd Koninkrijk,
hierna ook te noemen de moeder,
advocaten mr. A.D. Leuftink en mr. D.A. Visser gevestigd in Amsterdam,
tegen
[naam],
wonend in [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vader,
advocaat mr. M.L. Marijs, gevestigd in Leeuwarden.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de moeder, ontvangen op 16 december 2024;
  • een bericht van de vader, ontvangen op 9 januari 2025;
  • het verweerschrift met bijlagen van de vader, ontvangen op 13 januari 2025, en waarbij bijlage 16, een videobestand, dezelfde dag afzonderlijk per e-mail is ingediend;
  • een brief van de moeder, ontvangen op 15 januari 2025.
1.2.
Op de zitting van 20 januari 2025 is de zaak behandeld. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaten;
  • de vader en zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad).
1.3.
De advocaten van de moeder hebben mede het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota die aan het dossier is toegevoegd.
1.4.
Het videobestand genoemd onder 1.1. is op de zitting afgespeeld.
1.5.
De moeder heeft op de zitting gebruik gemaakt van de diensten van mevrouw
A. Moss-de Boer, tolk in de Engelse taal.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad van 2013 tot 2017. Zij woonden ten tijde van hun relatie in het Verenigd Koninkrijk (verder: VK).
2.2.
De moeder heeft de Britse nationaliteit, de vader heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] (VK).
2.4.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
2.5.
Zij hadden in 2017 het voornemen om zich in Nederland te vestigen met [minderjarige] en haar halfzus, [halfzus] , een dochter van de moeder uit een eerdere relatie. De vader is in mei 2017 vooruit gereisd met [minderjarige] . De moeder volgde enkele weken later met [halfzus] . Kort daarna is de relatie tussen partijen verbroken. De moeder is met [halfzus] weer naar het VK vertrokken.
2.6.
Tussen partijen hebben verschillende juridische procedures gespeeld:
- De rechtbank Den Haag heeft het verzoek van de moeder tot teruggeleiding van [minderjarige] naar het VK op 12 april 2018 afgewezen. Het gerechtshof Den Haag heeft deze beslissing op 31 mei 2018 bekrachtigd.
  • De rechtbank Noord-Nederland heeft op 10 oktober 2018 bepaald dat [minderjarige] haar
  • De moeder heeft in augustus 2020 een verzoek tot
2.7.
In 2021 is vastgesteld dat er bij [minderjarige] sprake is van een autisme spectrum stoornis (ASS).

3.Verzoeken

3.1.
De moeder heeft verzocht - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de zorgregeling voor [minderjarige] zoals vastgelegd in de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 september 2019 te wijzigen. De moeder verzoekt - kort samengevat - vast te stellen dat [minderjarige] 17 á 18 weken afwisselend bij de vader in Nederland en de moeder in het VK verblijft, volgens een in het verzoekschrift opgenomen schema en waarbij het volgende geldt:
  • Wisselmomenten tussen Nederland en het VK en vice versa vinden steeds plaats op de zaterdag. De ouder waar [minderjarige] op dat moment verblijft reist met haar mee naar de andere ouder. De overdracht vindt in Nederland plaats op de luchthaven Schiphol en in het VK op de Gatwick, Heathrow of [plaats] .
  • [minderjarige] (video)belt twee keer per week met de ouder waar zij op dat moment niet verblijft;
  • Weekendbezoeken aan de ouder waar [minderjarige] op een bepaald moment niet verblijft worden aanbevolen, maar zijn niet verplicht. De ouder waar [minderjarige] op dat moment verblijft, verleent zijn/haar medewerking aan een eventueel weekendbezoek aan de andere ouder.
  • Ouders betalen elkaar over en weer geen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Beide ouders dekken zelf de kosten voor de periode dat [minderjarige] bij hem of haar verblijft.
Tijdens de zitting heeft de moeder toegelicht dat de door haar voorgestelde regeling, in afwijking van het verzoekschrift, kan ingaan in de zomer van 2025. De moeder verzoekt ten slotte om een regeling te bepalen zoals de rechtbank juist acht.
3.2.
De vader heeft verweer gevoerd. Hij verzoekt de rechtbank te bepalen dat het verzoek van de moeder wordt afgewezen. Subsidiair en meer subsidiair heeft de vader, kort gezegd, verzoeken gedaan om onder meer een andere zorgregeling vast te stellen.

4.Beoordeling

Rechtsmacht, toepasselijk recht en toetsingskader
4.1.
Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd (artikel 7 Brussel II-ter) om naar Nederlands recht (artikel 15 Haags Kinderbeschermingsverdrag) te beslissen op het verzoek tot wijziging van de zorgregeling.
4.2.
De rechtbank overweegt dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag op grond van artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van (één van) de ouders aan de rechter kunnen worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. De rechtbank moet op grond van alle gegevens die haar ter beschikking staan beoordelen of en zo ja, in welk opzicht de door de moeder verzochte wijziging van de huidige zorgregeling gerechtvaardigd is. De rechtbank weegt hierbij alle omstandigheden en belangen af.
Ontvankelijkheid
4.3.
Op grond van artikel 1:253a lid 4 BW, waarin artikel 1:377e van het BW van overeenkomstige toepassing is verklaard, kan de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling (lees: zorgregeling) wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de omstandigheden zijn gewijzigd na de beschikking van het gerechtshof van 12 september 2019, waarin de afspraken van partijen over de zorgregeling zijn opgenomen. Ten eerste is de gezinssituatie van beide partijen gewijzigd. Partijen hebben beiden een nieuwe partner waarmee zij in gezinsverband samenleven en er zijn stiefkinderen in beide gezinssituaties bijgekomen en aan de kant van de vader is een halfbroertje van [minderjarige] geboren. Daarnaast was [minderjarige] ten tijde van de beschikking van het gerechtshof drie jaar en is zij nu acht jaar en zij heeft zich in de tussentijd ontwikkeld. Ook speelt een rol dat de zorgregeling aanvankelijk door de moeder goed werd nagekomen en dat dit haar op dit moment en gedurende een langere periode niet altijd meer lukt. Partijen zijn het erover eens dat de huidige zorgregeling aangepast zou moeten worden. De rechtbank acht de vrouw daarom ontvankelijk in haar verzoek om de zorgregeling te wijzigen.
Inhoudelijk
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de door de moeder verzochte zorgregeling niet in het belang van [minderjarige] is en dat het belang van [minderjarige] hier zwaar weegt. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder daarom af. Omdat de rechtbank het verzoek van de moeder afwijst, komt zij niet toe aan de beoordeling van het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek van de vader. De rechtbank legt hierna uit waarom zij het verzoek van de moeder afwijst.
4.6.
De rechtbank stelt allereerst vast dat partijen een verschillende visie hebben of zij in 2017 al dan niet de intentie hadden om in Nederland te gaan wonen met [minderjarige] en op de gang van zaken in aanloop naar de indiening van het verzoek tot wijziging van de zorgregeling door de moeder. Zij verwijzen voor dit laatste punt beiden naar hun onderlinge correspondentie hierover vanaf maart 2024. Ook verschillen zij van mening op wiens initiatief is gesproken over een wijziging van de zorgregeling en hoe de ander daarop reageerde. De moeder heeft gesteld dat zij vanaf december 2021 tot maart 2024 steeds bij de vader heeft aangegeven dat zij een wijziging van de zorgregeling wilde naar een regeling waarin zij [minderjarige] meer zou kunnen zien en dat de vader zich hierin niet flexibel opstelde, waardoor het niet tot een wijziging is gekomen. De vader betwist dit en heeft gesteld dat juist hij op een aanpassing van de zorgregeling aandrong bij de moeder, omdat zij de bij het Gerechtshof overeengekomen zorgregeling niet nakwam en onregelmatig naar Nederland kwam, wat verwarrend en onvoorspelbaar was voor [minderjarige] . Hij stelde voor dat [minderjarige] en de moeder elkaar langer, maar minder frequent zouden zien. De moeder stemde hier niet mee in en wilde toen toch alles bij het oude houden.
4.7.
De visies van partijen lopen ook uiteen over hun bedoelingen in de e-mails in mei en juni 2024 waarin zij met elkaar communiceerden over de gedachte van de vader en zijn partner om met de kinderen naar Spanje te verhuizen en waarbij de vader aan de moeder voorstelde dat partijen de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige] dan 50/50 konden verdelen. De moeder heeft gesteld dat tussen partijen overeenstemming bestond dat een 50/50-zorgregeling in het belang is van [minderjarige] en dat zij beiden [minderjarige] in staat achten om met deze verandering om te gaan. Dit moet volgens de moeder als uitgangspunt genomen worden bij de beoordeling van haar verzoek. De vader heeft de overeenstemming betwist. Hij stelt dat de moeder het niet eens was met zijn idee om in de toekomst mogelijk naar Spanje te verhuizen met [minderjarige] . Los van de verhuizing naar Spanje heeft hij de moeder een 50/50-zorgregeling voorgesteld. De moeder ging om verschillende redenen niet akkoord met zijn voorstel. De vader zegt geschrokken te zijn van wat de moeder schrijft over het autisme van [minderjarige] . Een 50/50-regeling is wat hem betreft daarom sowieso niet meer aan de orde. Los daarvan is er volgens de vader nooit overeenstemming geweest over de 50/50-zorgregeling.
4.8.
Het is voor de rechtbank onmogelijk na te gaan wat precies de bedoeling van de moeder of de vader is geweest in de verschillende perioden. Zij stelt vast dat de moeder in de periode van mei/juni 2024 een voorstel van de vader om de zorg- en opvoedingstaken 50/50 te verdelen niet heeft geaccepteerd. De rechtbank volgt de stelling van de moeder niet dat partijen het eens waren, en nog steeds zijn, over een 50/50-verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en dat dit het vertrekpunt moet zijn bij de beoordeling van het verzoek van de moeder. De vader heeft deze stelling voldoende gemotiveerd betwist.
4.9.
De rechtbank moet beoordelen of zij aanleiding ziet, alle omstandigheden en belangen afwegende, om de door de moeder verzochte gewijzigde zorgregeling toe te wijzen. De Raad heeft op de zitting aangegeven dat het in het algemeen gebruikelijk is om een zorgregeling aan te passen naarmate kinderen ouder worden. In dit geval is er wel een geografisch obstakel stelt de Raad. De Raad constateert dat de standpunten van partijen zo uiteenlopen en dat de situatie, ook volgens de door de zittingsvertegenwoordiger geraadpleegde orthopedagoog, zo complex is dat een onderzoek van de Raad nodig is om een advies te kunnen geven. De Raad stelt verder dat niet op voorhand gezegd kan worden dat de verzochte zorgregeling niet mogelijk is. In het algemeen is het zo dat als de wijzigingen goed voorbereid worden, het wel zou kunnen. Het gaat er met name om hoe flexibel een kind zich kan voegen in een andere omgeving. Aan de andere kant is het wel zo dat alles nu goed is geregeld voor [minderjarige] in Nederland.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat een wijziging van de zorgregeling, overeenkomstig het verzoek van de moeder, ingrijpende gevolgen heeft voor zowel [minderjarige] als de ouders. De rechtbank ziet geen aanleiding om een onderzoek door de Raad te gelasten. De rechtbank overweegt dat het verzoek van de moeder er feitelijk op neerkomt dat het hoofdverblijf van [minderjarige] drie keer per jaar wijzigt en dat zij drie keer per jaar verhuist van woon- en gezinssituatie, school, leefomgeving en sociaal netwerk. De verzochte zorgregeling is dus op alle gebieden heel ingrijpend voor een kind van nog maar acht jaar. Bovendien is gesteld, noch gebleken, dat [minderjarige] zich flexibel kan voegen in een andere omgeving. Integendeel, de rechtbank overweegt dat bij [minderjarige] sprake is van autisme en niet in geschil is dat zij juist een bovengemiddelde behoefte heeft aan structuur, regelmaat en duidelijkheid, omdat zij niet zo goed kan omgaan met veranderingen. De rechtbank acht het aannemelijk, omdat de moeder dit ook niet heeft betwist, dat [minderjarige] zich, met haar beperking, op dit moment goed ontwikkelt onder meer door de inspanningen van de vader en zijn partner, die beroepshalve kennis hebben van autisme. Ondanks de goede ontwikkeling van [minderjarige] heeft zij toch veel meer ondersteuning nodig dan leeftijdsgenootjes en die ondersteuning krijgt zij van de vader en zijn partner. Naar het oordeel van de rechtbank moet geen onnodig risico worden gelopen dat die positieve ontwikkeling wordt verstoord door toewijzing van het verzoek van de moeder. De vader is al geruime tijd haar hoofdopvoeder en ook de belangrijkste hechtingsfiguur voor [minderjarige] . Inmiddels groeit [minderjarige] al een aantal jaren op in het gezin van de vader, zijn partner, twee stiefbroertjes en een halfbroertje. [minderjarige] heeft in het VK, bij haar moeder, ook een halfzusje en twee stiefbroertjes (van de partner van de moeder) en zij heeft regelmatig omgang met de moeder en haar gezin, maar dit is qua intensiteit niet te vergelijken met de situatie bij de vader.
4.11.
De rechtbank weegt ook mee dat uit de stukken en uit wat partijen daarover op de zitting hebben gezegd blijkt dat de scholen in Nederland en het VK wat betreft het schoolsysteem en de schoolvakanties niet (volledig) op elkaar aansluiten. De moeder heeft gesteld (maar niet onderbouwd met stukken) dat de door haar benaderde scholen in het VK het onderwijs voor een leerling voor een gedeelte van een schooljaar kunnen faciliteren, maar of dat ook voor de huidige school van [minderjarige] in Nederland geldt, is onduidelijk. De vader heeft gesteld dat de school zich daarover niet wilde uitlaten. [minderjarige] is bovendien al een keer geswitcht van school, omdat de eerste school niet goed aansloot op haar speciale behoeften vanwege het autisme. Zij zou dan dus weer, voor de derde keer in korte tijd, van school moeten veranderen. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de moeder op de zitting heeft uitgelegd dat kinderen na de Nederlandse groep 7 in het VK naar Secondary School gaan en heeft zij aangegeven dat [minderjarige] vanaf haar 13e in ieder geval niet meer tussentijds kan switchen van scholen in verschillende landen. De rechtbank stelt vast dat dan dus moet worden gekozen voor een school in Nederland of een school in het VK met als gevolg dat dan ook weer de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] ter discussie staat.
4.12.
Wat dat laatste punt betreft - het bespreken van het hoofdverblijf van [minderjarige] voor haar 13e - heeft de vader aangegeven dat hij niet verwacht dat partijen daar onderling uit zullen komen en dat zij weer naar de rechter zullen moeten. Zowel de moeder als de vader denken dat op basis van de door vrouw verzochte zorgregeling [minderjarige] haar hoofdverblijf of gewone verblijfplaats ook deels in het VK heeft en dat de rechter daar dan ook bevoegd is om over geschillen tussen de ouders te beslissen. De vader verwacht dat de moeder in het VK procedures gaat starten. De rechtbank sluit dit scenario niet uit. De rechtbank stelt vast dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is bepaald en dat de moeder niet heeft verzocht om een wijziging daarvan. De rechtbank acht het hoe dan ook niet in het belang van [minderjarige] dat er steeds juridische procedures worden gevoerd en ook niet dat er in verschillende landen procedures worden gevoerd.
4.13.
De moeder verzoekt de 50/50-regeling, omdat zij een gelijkwaardig ouderschap wil. De rechtbank begrijpt dat het voor de moeder verdrietig is dat zij op afstand van haar dochter is komen te staan, doordat zij in een ander land woont. Zoals het gerechtshof in de beschikking van 9 december 2021 heeft overwogen is het een ingewikkeld gegeven dat beide partijen in een ander land wonen. Dat is niet alleen voor partijen zo, maar vooral voor [minderjarige] . Het gerechtshof overwoog dat partijen, zolang zij in een ander land wonen, nooit op een gelijkwaardige wijze uitvoering kunnen geven aan het ouderschap. De rechtbank is van oordeel dat dit nog steeds het geval is. Van een 50/50 verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal naar het oordeel van de rechtbank nooit sprake kunnen zijn.
4.14.
Concluderend is de rechtbank, alle belangen afwegende, van oordeel dat de verzoeken van de moeder moeten worden afgewezen.
4.15.
Omdat de rechtbank de verzoeken van de moeder afwijst, kan de rechtbank niet beslissen op de subsidiaire verzoeken van de man. Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank overweegt dat de wijziging van de zorgregeling die de vader als subsidiair verzoek heeft voorgesteld tegemoet komt aan de door de moeder gewenste meer gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zeker als het voor de moeder ook mogelijk is (praktisch en financieel) om een dergelijke zorgregeling na te komen. Het is de rechtbank verder niet gebleken, integendeel, dat de vader niet flexibel is in zijn medewerking aan een andere zorgregeling. De rechtbank adviseert partijen om met elkaar, zo nodig met hun advocaten, hulpverlening of met een mediator, nieuwe afspraken over de zorgregeling te maken die voor iedereen werkbaar en haalbaar zijn, zodat [minderjarige] weet waar zij aan toe is voor wat betreft de contacten met haar moeder.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de verzoeken van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Sibma, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.
[-]
[-]
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan tegen deze beschikking hoger beroep worden ingesteld door een advocaat bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
- door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.
[-]
fn: 679