In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in het verzoek van een alleenstaande vrouw, geboren in 1966, om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De verzoekster had eerder een moratorium aangevraagd, dat op 4 februari 2025 was toegewezen. Echter, tijdens de behandeling van het WSNP-verzoek op 19 september 2025 bleek dat verzoekster niet te goeder trouw was. De rechtbank oordeelde dat verzoekster in de drie jaar voorafgaand aan haar verzoek niet eerlijk had gehandeld met betrekking tot haar schulden, waaronder belastingschulden en een terugvordering van bijstandsuitkering. De rechtbank concludeerde dat verzoekster niet in staat was om haar verplichtingen na te komen en dat er onvoldoende bewijs was van een bestendige gedragsverandering die zou kunnen leiden tot een succesvolle schuldsanering. De rechtbank wees het verzoek af op basis van artikel 288 van de Faillissementswet, waarbij werd vastgesteld dat verzoekster niet voldeed aan de eisen voor toelating tot de WSNP. De rechtbank benadrukte dat het in het belang van zowel verzoekster als haar schuldeisers was om eerst gerichte stappen te zetten in het stabiliseren van haar situatie voordat een schuldsanering kon worden overwogen.