In deze zaak vordert eiser, de stiefzoon van de overleden mevrouw [stiefmoeder], dat het pensioenfonds hem een bedrag van € 9.547,95 bruto uitkeert, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Eiser stelt dat de pensioenrechten en -aanspraken van zijn stiefmoeder onderdeel uitmaken van haar nalatenschap en dat hij als enige erfgenaam recht heeft op deze uitkeringen. De stiefmoeder is op 7 juli 2023 overleden, en het pensioenfonds heeft na haar overlijden contact met eiser opgenomen over de uitkering van een bijzonder partnerpensioen en een ouderdomspensioen. Het pensioenfonds heeft echter besloten om de uitkeringen te verdelen over de stiefkinderen van de stiefmoeder, omdat pensioenrechten volgens de wet hoogstpersoonlijke rechten zijn die niet overgaan op erfgenamen.
De kantonrechter oordeelt dat de pensioenrechten en -aanspraken van de stiefmoeder niet zijn overgegaan op eiser, omdat deze rechten niet overdraagbaar zijn. De rechter verwijst naar de relevante wetgeving, waaronder artikel 3:83 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Pensioenwet, die bevestigen dat pensioenrechten en -aanspraken niet vervreemd mogen worden. De rechter concludeert dat eiser geen recht heeft op de gevorderde uitkeringen en dat het pensioenfonds naar eigen inzicht heeft gehandeld door een deel van de uitkeringen aan de stiefkinderen te verstrekken. Eiser wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.