ECLI:NL:RBNNE:2025:4407

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
LEE 24/3434
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure tegen de Minister van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van de minister in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van de minister van 8 juli 2024, waarin het administratief beroep van verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard. Verzoeker trok het beroep in omdat de minister op 30 januari 2025 dit besluit verving door een inhoudelijk besluit op het door verzoeker ingediende administratief beroep. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten, waarop de minister zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe, omdat de minister geheel aan verzoeker is tegemoetgekomen door het administratief beroep alsnog ontvankelijk te verklaren en inhoudelijk te beoordelen. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten, die is vastgesteld op € 907,-, omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend. Daarnaast is de minister verplicht het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van E.D.M. Nijbroek, griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen),
en

de Minister van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van de minister in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van de minister van 8 juli 2024. Met dat besluit heeft de minister het administratief beroep van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft het beroep ingetrokken omdat de minister dat besluit op 30 januari 2025 heeft vervangen door een inhoudelijk besluit op het door verzoeker ingediende administratief beroep.
1.1.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De minister heeft de rechtbank meegedeeld dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is de minister aan verzoeker tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of de minister geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen.
4.1.
Op 8 augustus 2024 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin de minister het administratief beroep van verzoeker niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2.
De minister heeft op 30 januari 2025 het administratief beroep alsnog ontvankelijk verklaard en inhoudelijk beoordeeld. Hiermee is hij tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker.
Welk bedrag aan proceskosten moet de minister aan verzoeker vergoeden?
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Krijgt verzoeker een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat de minister verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden. [3] Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot de minister wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van E.D.M. Nijbroek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.