Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 oktober 2025 in de zaak tussen
Amstelveenen
de Stichting Animal Rights,uit
Den Haag, verzoekers
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
Samenvatting
Procesverloop
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de gunstige staat van instandhouding van de reeën niet in gevaar is. De vraag die voorligt is of de vergunning op voorhand is verleend, of afschot nodig is en of er geen andere bevredigende oplossing bestaat.
nadataan de voorwaarden van artikel 8.74l van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is voldaan. Daarvan is in het voorliggende geval geen sprake aangezien afschot (mede) wordt toegestaan op basis van ieder jaar opnieuw op te stellen werkplannen. Deze plannen moeten nog worden vastgesteld, waarmee de vereiste voorafgaande beoordeling dus pas ná de verlening van het primaire besluit daadwerkelijk zal plaatsvinden. Verder wordt volgens verzoekers in de bestreden besluitvorming de verantwoordelijkheid voor toetsing van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden voor vergunningverlening, namelijk het bestaan van een risico voor de verkeersveiligheid, bij de vergunninghouder neergelegd. [1]
Het college verwijst in het bestreden besluit voor de getroffen en niet getroffen maatregelen naar het Faunabeheerplan en concludeert dat preventieve maatregelen alleen niet afdoende zijn. Over de noodzaak overweegt het college dat het aantal aanrijdingen in de provincie met reeën onveranderd hoog blijft, dat de verkeersveiligheidsbelangen in het geding zijn en dat er een noodzaak bestaat tot het kunnen uitvoeren van gereguleerd afschot van reeën rondom de risicovolle wegtrajecten.
“16. Het beheer dient uitgevoerd te worden volgens het werkplan, waarin middels de mortaliteitsmethode jaarlijks vooraf de opvolgende beheerperiode de berekende bestandvermindering per Wbe is vastgesteld.
Verder is in het Faunabeheerplan opgenomen dat een werkplan wordt gedefinieerd als: “een beschrijving van de wijze waarop jaarlijks (beheerjaar 1 april t/m 31 maart) invulling wordt gegeven aan de benodigde bestandvermindering om het aantal verkeersaanrijdingen onder de 500 te krijgen”. Per wildbeheereenheid wordt op basis van grofwildtelling, aanvullende waarnemingen en de analyse van de adviseur grofwild, de volgende parameters opgenomen in het werkplan: aantal aanrijdingen, aantal doodgevonden, de trendtelling, de berekende voorjaarsstand, de aanwas, de benodigde bestandsvermindering, de verdeling van het afschot naar bok (20%), geit (30%) en kalveren (50%).
In het Faunabeheerplan wordt gesteld dat in totaal in de provincie Fryslân minimaal 553 maatregelen zijn genomen om aanrijdingen met reeën te voorkomen. Het gaat daarbij om het plaatsen van wildwaarschuwingsborden, het plaatsen van faunarasters op bekende aanrijdingshotspots (langs de A6, A32, A7, N31, N356 en de N381), het installeren van dynamische wildwaarschuwingssystemen (langs de N380) en snelheidsverlagingen al dan niet in combinatie met vaste waarschuwingstekens (langs de N380 en de N361).
Vergunninghouder heeft toegelicht dat in figuur 8.1 van het Faunabeheerplan (Preventieve maatregelen in de provincie Fryslân) alleen maatregelen zijn opgenomen waarvan uit de literatuur en wetenschap is gebleken dat zij bijdragen aan het voorkomen van aanrijdingen. Er zijn meer maatregelen getroffen (zoals wildspiegels) maar het opnemen daarvan zou figuur 8.1 onleesbaar maken.
Verder is een toelichting gegeven op Figuur 9.2. van het Faunabeheerplan (Uitvoeringsgebied beheerzone ree in de provincie Fryslân) waarop de kaart van de provincie staat afgebeeld met daarop een groene arcering en een aantal witte vlekken. Het college heeft daarover op de zitting gesteld dat binnen die witte vlekken ook risicovolle wegtracés zijn, maar dat daar onvoldoende alternatieve maatregelen zijn getroffen. Daarom mag in die gebieden geen afschot vanwege de verkeersveiligheid plaatsvinden.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het Faunabeheerplan is beschreven dat uit internationale studies en praktijkervaring blijkt dat gericht afschot op gebiedsniveau van voldoende omvang wel effectief kan zijn, mits dit grootschalig en structureel wordt toegepast. De bevindingen uit de studies suggereren dat gereguleerd afschot een effectief instrument kan zijn voor het verminderen van verkeersaanrijdingen, mits de intensiteit en duur van het afschot voldoende zijn en het uitvoeringsgebied van voldoende omvang is in relatie met de territoriagrootte en de te verwachten dispersieafstanden.
Verzoekers hebben deze aantallen (omvang populatie en aantal aanrijdingen) niet betwist.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat in voorschrift 5 van de omgevingsvergunning is opgenomen dat de jachtvelden met één of meer aanrijdingen in het afgelopen beheerseizoen een toewijzing krijgen die minimaal gelijk is aan het aantal geregistreerde aanrijdingen. Jachtvelden gelegen naast of overlappend met een risicovol wegtraject dienen minimaal 50% van de toewijzing te krijgen. Zoals hiervoor onder 9.4 overwogen blijkt uit de toelichting van het college en de vergunninghouder op de zitting, dat de uitvoering van het afschot niet provinciebreed plaatsvindt, maar gericht in de gebieden rondom risicovolle wegtracés zodat er wel een zekere vorm van gebiedsdifferentiatie is.