ECLI:NL:RBNNE:2025:4443

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
LEE 24-3173-T
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor woonzorgvoorziening in Assen

Op 26 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een tussenuitspraak gedaan in de zaak van eisers tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen. De zaak betreft een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woonzorgvoorziening met 36 zorgwoningen en een bijgebouw op een perceel in Assen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning, omdat er onduidelijkheid bestond over de bouwtekeningen en de ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank oordeelde dat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vergunning is verleend. De rechtbank constateerde dat de welstandsadviezen, die zijn gebaseerd op niet-officiële uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan, niet aan het besluit ten grondslag mochten worden gelegd. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde gebreken te herstellen en heeft het onderzoek heropend. De rechtbank heeft de termijn voor herstel vastgesteld op 8 weken na verzending van de tussenuitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering bij het verlenen van omgevingsvergunningen, vooral in situaties waar belangen van omwonenden in het geding zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 24/3173-T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 26 september 2025 in de zaak tussen

[eisers], allen uit [plaats], eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen, het college,

(gemachtigde: mr. P.C.T. Bijveld).
Als
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: Van Boeijen, gevestigd te Assen, vergunninghoudster,
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woonzorgvoorziening met 36 zorgwoningen en een bijgebouw op een perceel aan [adres], kadastraal bekend sectie AA nr. 7363, in Assen (het perceel).
1.1.
Het college heeft bij het bestreden besluit van 5 juni 2024 aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woonzorgvoorziening met
36 zorgwoningen en een bijgebouw op het perceel in Assen.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2025 op een zitting behandeld. Namens eisers zijn verschenen [eisers]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. E.P. Langbroek-van der Werff en
M.H. de Graaf. Voor vergunninghoudster zijn haar gemachtigde en [naam] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de door de het college verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een woonzorgvoorziening met 36 zorgwoningen en een bijgebouw. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Het college heeft het besluit niet voldoende zorgvuldig genomen en onvoldoende gemotiveerd. Om die reden doet de rechtbank een tussenuitspraak. Het college wordt in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde gebreken te herstellen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
4. In de Kloosterveste is Van Boeijen gesitueerd met een woonzorggebouw voor haar bewoners. Het woonzorggebouw is gesitueerd aan [adres] in Assen en heeft daarmee toegang tot het winkelcentrum, de wijk en de activiteitenruimten. Er is behoefte aan uitbreiding met een tweede fase. In de eerste fase zijn vier zorgwoongroepen geplaatst en in deze tweede fase komen zes zorgwoongroepen. Gezamenlijk vormen die een woonblok waarbij de bewoners een eigen afdeling hebben met eigen voorzieningen maar waar ook uitwisseling kan plaatsvinden. Tevens biedt de locatie een variatie in beleving van de omgeving maar ook een besloten binnentuin.
4.1.
Vergunninghoudster heeft op 14 april 2023 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van een woonzorgvoorziening met 36 zorgwoningen en een bijgebouw op het perceel in Assen bij het college ingediend.
Deze aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op de navolgende activiteiten:
- het bouwen van een bouwwerk;
- handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening.
4.2.
Het college heeft een ontwerpbesluit tot het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning genomen. Het college heeft dit ontwerpbesluit en de onderliggende stukken met ingang van 13 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegd en eenieder in de gelegenheid gesteld om binnen de termijn van ter inzage legging een zienswijze in te dienen.
4.3.
Eisers hebben een zienswijze tegen dit ontwerpbesluit bij het college ingediend.
4.4.
Het college heeft een reactienota zienswijzen opgesteld.
4.5.
Het college heeft bij het bestreden besluit aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woonzorgvoorziening met
36 zorgwoningen en een bijgebouw op het perceel in Assen.
Overgangsrecht
5. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet (Ow) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt dat in deze procedure nog het oude recht (waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) van toepassing is, omdat de aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend voor de inwerkingtreding van de Ow.
Toetsingskader
6. Niet in geschil is dat het bouwen van een woonzorgvoorziening met
36 zorgwoningen en een bijgebouw op het perceel in Assen in strijd is met het bestemmingsplan “Kloosterveen 2012” (het bestemmingsplan). Het bouwplan voorziet erin dat het zorggebouw deels in de bestemming “Groen” wordt geplaatst. Dit past op grond van artikel 9.1 van de planregels van het bestemmingsplan niet in de doeleindenomschrijving. Verder voorziet het bouwplan erin dat het zorggebouw deels in de bestemming “Verkeer – Verblijfsgebied” wordt geplaatst. Dit past op grond van artikel 12.1 van de planregels van het bestemmingsplan niet in de doeleindenomschrijving. Daarnaast voorziet het bouwplan erin dat zorggebouw deels buiten het bouwvlak wordt gebouwd. Dit past op grond van artikel 17.2.2, aanhef en onder a, van de planregels van het bestemmingsplan niet binnen de bouwregels voor hoofdgebouwen.
6.1.
Het college heeft voor de verlening van de omgevingsvergunning toepassing gegeven aan artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo, in samenhang met de artikelen 2.10 en 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3, van de Wabo.
6.2.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [1]
Inspraak
7. Ter zitting hebben eisers verduidelijkt dat de grond met betrekking tot het ontbreken van volwaardige inspraak als een opmerking dient te worden beschouwd en niet zozeer als een beroepsgrond. Gelet op de verduidelijking ter zitting is de rechtbank van oordeel dat het gestelde met betrekking tot het ontbreken van volwaardige inspraak geen inhoudelijke beoordeling meer behoeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
8. De rechtbank stelt vast dat door het college bij het bestreden besluit een omgevingsvergunning is verleend aan vergunninghoudster voor het bouwen van een woonzorgvoorziening met 36 zorgwoningen en een bijgebouw op het perceel in Assen. Bouwtekeningen maken deel uit van het bestreden besluit. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college naar voren gebracht dat de bouwtekeningen zijn gewijzigd en dat op de gewijzigde bouwtekeningen de datumstempel 11 mei 2023 is aangebracht. Verder heeft de gemachtigde van het college ter zitting naar voren gebracht dat de juiste (gewijzigde) bouwtekeningen wel bij de verleende omgevingsvergunning zitten, maar dat die zich niet onder de gedingstukken bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de zorgvuldigheid van het besluitvormingsproces [2] met zich dat duidelijk moet zijn welke (bouw)tekeningen deel uitmaken van het bestreden besluit en op welke versie van de ruimtelijke onderbouwing de motivering van het bestreden besluit berust. [3] Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de voor eisers en de rechtbank niet kenbare gewijzigde (bouw)tekeningen met de datumstempel 11 mei 2023 deel uitmaken van het bestreden besluit. Verder stelt de rechtbank vast dat naar aanleiding van het verhandelde ter zitting de verwarring en de onduidelijkheid over de definitieve versie van de door het college aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing is blijven bestaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel tot stand is gekomen. Om die reden is het beroep van eisers gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
8.1.
Hoewel hiermee kan worden volstaan, ziet de rechtbank aanleiding om nog op enkele beroepsgronden in te gaan, voor zover die van belang zijn voor het vervolg van deze procedure. Voor zover het college alsnog zal komen tot het besluit een omgevingsvergunning te verlenen, moet het college hier immers rekening mee houden.
Beeldkwaliteitsplan
9. Eisers betogen dat, hoewel het welstandsadvies aangeeft dat het bouwplan afwijkt van het beeldkwaliteitsplan “Kloosterveste” (het beeldkwaliteitsplan), een onjuiste toets is uitgevoerd. In dit verband voeren eisers aan dat een beeldkwaliteitsplan via de openbare voorbereidingsprocedure door de raad van de gemeente Assen (de raad) dient te worden vastgesteld. In de visie van eisers heeft de raad het beeldkwaliteitsplan niet vastgesteld. In dit verband wijzen eisers erop dat in de nu geldende welstandsnota staat aangegeven dat dit beeldkwaliteitsplan nog in voorbereiding is.
9.1.
Het college voert aan dat er in 2005 een beeldkwaliteitsplan is opgesteld voor de gehele Kloosterveste samen met het uitwerkingsplan “Kloosterveste”. Deze zijn destijds samen door het college akkoord bevonden. In dit verband wijst het college erop dat die niet door de raad zijn vastgesteld, omdat dit voor de uitwerkingsplannen aan het college was gemandateerd. Verder wijst het college erop dat het beeldkwaliteitsplan is toegepast voor de bebouwing boven de parkeergarage. In 2011 is besloten om van het beeldkwaliteitsplan af te wijken, om zodoende aan te sluiten bij de toenmalige woningbouwontwikkeling, aldus het college. Het college stelt zich op het standpunt dat uit de adviezen van de commissie blijkt dat het bouwplan voldoet aan het beeldkwaliteitsplan. Naar de mening van het college bestaat er geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat de adviezen van de commissie onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of inhoudelijk onjuist zijn. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college aangegeven dat door de commissie op grond van de welstandsnota (“herontwikkelingsgebieden”) getoetst is aan blok 10 en 11 van de nader uitgewerkte uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan 2014, maar dat niet meer te achterhalen is door welk bestuursorgaan (de raad of het college) de nader uitgewerkte uitgangspunten van dit beeldkwaliteitsplan zijn vastgesteld.
9.2.
In het welstandsadvies van 6 oktober 2022 heeft de commissie onder meer aangegeven dat het ontwerp is aangepast, waardoor het woonzorggebouw nu meer een enkel bouwblok lijkt, conform het beeldkwaliteitsplan. Ook de erfscheidingen zijn aangepast conform het vorige advies. Verder heeft de commissie in dit advies de navolgende opmerkingen gemaakt ten aanzien van het bouwplan:
- de vormentaal, de hoeveelheid aan materialen (introduceren van een nieuw materiaal) en de verschillende toepassingen is te veel. Zoek naar meer rust in het ontwerp;
- laat de activiteitenruimte qua materialisatie familie zijn van de overige bebouwing, door te kiezen voor het metselwerk of het hout. Het is door de andere gevelindeling duidelijk dat hier een verblijfsruimte aanwezig is;
- de entree komt klein over in verhouding met het formaat van het gebouw;
- de fietsenstalling neemt het zicht op de entree weg. Onderzoek of hier een andere locatie voor te vinden is;
- als suggestie wordt meegegeven om bij de erfscheiding niet alleen hedera maar ook
bloeiende klimplanten toe te passen.
9.3.
De rechtbank stelt voorop dat het beeldkwaliteitsplan voortvloeit uit de welstandsnota. Verder stelt de rechtbank voorop dat het een bevoegdheid betreft van de raad om een beeldkwaliteitsplan vast te stellen. Uit het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat de nader uitgewerkte uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan 2014 niet zijn vastgesteld door de raad. Dit brengt met zich dat de commissie in de uitgebrachte adviezen, zo ook het laatste advies van 6 oktober 2022, heeft getoetst aan nader uitgewerkte uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan 2014 die geen officiële status hebben. Reeds om die reden zijn de door de commissie uitgebrachte adviezen onzorgvuldig tot stand gekomen en had het college die adviezen niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Dit brengt met zich dat het bestreden besluit van het college in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel tot stand is gekomen. Ook om die reden is het beroep van eisers gegrond.
Belangenafweging
10. Eisers betogen dat vanuit het zorgcomplex er direct vanuit alle verdiepingen inkijk mogelijk is in de tegenoverliggende woningen. Anders dan bij eengezinswoningen betreft het hier studio’s/eenkamerwoningen, waar de zorg-cliënt alleen uitzicht heeft naar de woningen aan de Kloostersingel. Ook is de buitenruimte voor de cliënten gesitueerd aan deze zijde van het gebouw. In de ruimtelijke onderbouwing geeft het college zelf aan dat de zorgcliënten vanaf de balkons zicht hebben op het omliggende terrein. Nu het gebouw op korte afstand van de watergang (singel) wordt gebouwd, is volgens eisers vanaf het terras en de balkons de watergang niet zichtbaar. Daardoor zal het uitzicht in de visie van eisers dan ook vooral zijn gericht op tegenover liggende woningen en de activiteiten van de bewoners. Juist bij een zorgcomplex/ appartementen is er vanuit de 24 woningen aan deze zijde direct inkijk. Dat wordt nog versterkt doordat het complex hoger staat, aldus eisers. Verder hebben eisers bezwaren tegen de bouwhoogte. Naar de mening van eisers is het college in het bestreden besluit niet kenbaar ingegaan op hun belangen en is van een deugdelijk gemotiveerde belangenafweging evenmin sprake.
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank betogen eisers terecht dat het college in het bestreden besluit niet kenbaar is ingegaan op hun belangen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het college eerst in het verweerschrift, onder verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing, heeft aangegeven dat de mate van inkijk vanaf de balkons in de richting van de woningen (van eisers) aan de Singelzijde niet onevenredig is, nu er sprake is van een centrumgebied en enige vorm van inkijk geduld dient te worden. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel tot stand is gekomen en een gemotiveerde afweging van de tegenstrijdige belangen ontbeert. Hieruit volgt dat het beroep van eisers ook om die reden gegrond is.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank kan het college in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. [4] De rechtbank doet in dat geval een tussenuitspraak. [5] De rechtbank ziet aanleiding om het onderzoek te heropenen om het college in de gelegenheid te stellen de onder overwegingen 8., 9.3. en 10.1. genoemde gebreken te herstellen. [6] Dat herstellen kan ofwel met een aanvullende motivering aan de hand van een (deskundigen)onderzoek, ofwel, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op de aanvraag, na of tegelijkertijd met de intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank stelt de termijn waarbinnen het college de gebreken kan herstellen op 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak.
12. De rechtbank wijst erop dat als het college gebruik wil maken van de gelegenheid om het geconstateerde gebrek met betrekking tot de nader uitgewerkte uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan 2014 te (laten) herstellen door de raad alsnog die uitgewerkte uitgangspunten te laten vaststellen, het in het licht van het zorgvuldigheidsbeginsel in de rede ligt dat de commissie daarna (nogmaals) adviseert over het thans voorliggende bouwplan.
13. Als het college geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van de tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank. Als het college wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beide gevallen en in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. Voor wat betreft het beroep houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
14. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak de onder overwegingen 8., 9.3. en 10.1. genoemde gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- draagt het college op de rechtbank zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen;
- draagt het college op, indien hij gebruik maakt van de gelegenheid tot herstel, de rechtbank zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk mee te delen op welke wijze het gebrek is hersteld en tot welke bevindingen of nader besluit hij is gekomen;
- houdt voor wat betreft het beroep iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2025.
De griffier De rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (…),
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
(…).
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. (…),
b. (…),
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12,
(…),
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Artikel 2.20a
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor voor het verlenen van de omgevingsvergunning een verklaring vereist is als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, wordt de omgevingsvergunning voor die activiteit geweigerd indien de verklaring is geweigerd.
Artikel 2.27
1. In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist,
2. (…),
3. De verklaring kan slechts worden gegeven of geweigerd in het belang dat in de betrokken wet of algemene maatregel van bestuur is aangegeven,
4. Het bestuursorgaan dat de verklaring geeft, bepaalt daarbij dat aan de omgevingsvergunning de daarbij aangegeven voorschriften die nodig zijn met het oog op het belang, bedoeld in het derde lid, worden verbonden,
5. (…).
Besluit omgevingsrecht
Artikel 6.5 Afwijken bestemmingsplan of beheersverordening
1. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
2. De verklaring kan slechts worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
3. De gemeenteraad kan categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
4. (…).
Bestemmingsplan “Kloosterveen 2012”
Artikel 9 Groen
Artikel 9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. park;
c. bermen en beplanting;
d. speel- en trimvoorzieningen;
e. parkeervoorzieningen;
f. waterlopen en waterpartijen;
g. de waterhuishouding, waaronder waterberging;
h. watergangen en oeverstroken;
i. bruggen en duikers;
j. nutsvoorzieningen;
k. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG’ ook voor:
1. een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder LPG ten behoeve van de jachthaven;
2. bij de jachthaven behorende facilitaire voorzieningen zoals sanitairgebouwen en containerruimtes.
met daarbij behorende:
l. (woon)straten en pleinen;
m. voet- en rijwielpaden;
n. verhardingen;
o. geluidwerende voorzieningen;
p. andere-bouwwerken.
Artikel 9.2 Bouwregels
Op de voor “Groen” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Artikel 12 Verkeer – Verblijfsgebied
Artikel 12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Verkeer – Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen en straten en paden met hoofdzakelijk een ontsluitingsfunctie voor de aanliggende erven;
b. andere-bouwwerken waaronder begrepen straatmeubilair;
c. verblijfsfuncties, waaronder begrepen markt en terrassen;
d. bruggen, tunnels;
e. voet- en fietspaden;
f. groenvoorzieningen;
g. parkeervoorzieningen;
h. verhardingen;
i. nutsvoorzieningen;
j. water, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
k. tuinen, erven en terreinen;
l. geluidwerende voorzieningen.
Artikel 12.2 Bouwregels
Op de voor “Verkeer – Verblijfsgebied” aangewezen gronden mogen uitsluitend andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Artikel 12.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Artikel 12.2.2 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere-bouwwerken gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen;
b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 6,00 m bedragen;
c. de bouwhoogte van de overige andere-bouwwerken, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag ten hoogste 5,00 m bedragen.
Artikel 17 Wonen – 2
Artikel 17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Wonen – 2” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woonhuizen in de vorm van aaneengebouwde woningen;
b. woongebouwen en bijzondere woonvormen;
c. de bestaande woninggebonden bedrijvigheid en vrije beroepen;
d. vrije beroepen in een woning en de daarbij bijbehorende bouwwerken tot ten hoogste 50 % van de bebouwde oppervlakte, met dien verstande dat:
1. de bewoner/gebruiker het zelf moet uitoefenen;
2. het gebruik zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten ervan met het woonkarakter in overeenstemming is en de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
3. het gebruik geen onevenredige parkeerdruk met zich brengt;
4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon-, werk- en leefklimaat van aangrenzende gronden door hinder en/of gevaar.
met daarbij behorende:
e. bijbehorende bouwwerken;
f. andere-bouwwerken;
g. verkeers- en verblijfsdoeleinden waaronder mede begrepen parkeervoorzieningen, met dien verstande dat het totaal aantal parkeerplaatsen binnen deze bestemming niet minder bedraagt dan de som van het aantal woonhuizen keer anderhalf plus het aantal woningen in woongebouwen;
h. tuinen en erven.
Artikel 17.2 Bouwregels
Op de voor “Wonen - 2” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Artikel 17.2.1 Bouwperceel
Voor een bouwperceel gelden de volgende regels:
a. het bebouwingspercentage van het bouwperceel bedraagt ten hoogste 60%.
Artikel 17.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. de hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen de bouwvlakken gebouwd; met dien verstande dat gebouwen ten behoeve van parkeervoorzieningen ook buiten de bouwvlakken kunnen worden gebouwd tot een hoogte van ten hoogste 1,5 m;
(…).

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 november 2023 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), ECLI:NL:RVS:2023:4264.
2.Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 3:46 van de Awb.
4.Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb.
5.Op grond van artikel 8:80a van de Awb.
6.met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Awb.