ECLI:NL:RBNNE:2025:4487

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
LEE 24/3544, 25/3364 en 25/3365
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke belastingzaak met betrekking tot WOZ-objectafbakening

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H. Vloet, een verzoek indiende om proceskostenvergoeding in verband met haar beroepen tegen de beslissingen van de heffingsambtenaar van de gemeente Hoogeveen. De rechtbank beoordeelt het verzoek op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoekster had haar beroepen ingetrokken omdat de heffingsambtenaar tegemoet was gekomen aan haar standpunt over de objectafbakening voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van verschillende objecten. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster recht heeft op een proceskostenvergoeding voor zowel de beroepsfase als de bezwaarfase, ondanks het verweer van de heffingsambtenaar dat er geen procesbelang meer zou zijn. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar onterecht heeft gesteld dat er geen recht op vergoeding bestaat, aangezien de heffingsambtenaar de WOZ-beschikkingen heeft herroepen. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 4.288,50, inclusief de kosten voor rechtsbijstand en taxatierapporten. De heffingsambtenaar is verplicht het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371 te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/3544, 25/3364 en 25/3365
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 4 november 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. H. Vloet),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hoogeveen, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek, als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van verzoekster om een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek ter zitting van de rechtbank van 9 september 2025 mondeling gedaan, tegelijk met de intrekking van haar beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 juni 2024. Zij heeft de beroepen ingetrokken omdat de heffingsambtenaar tegemoet is gekomen aan haar standpunt over de objectafbakening voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van de objecten [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] in [plaats] .
1.1.
Verzoekster is op de zitting van 9 september 2025 vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door E.M.J. Brandsen. De heffingsambtenaar heeft zich schriftelijk afgemeld voor de zitting.
1.2.
Verzoekster heeft haar verzoek ter zitting onmiddellijk mondeling toegelicht. De rechtbank heeft het onderzoek daarna gesloten met toepassing van artikel 8:75a, derde lid, eerste volzin, van de Awb en met inachtneming van wat hierna in 3. wordt overwogen.
1.3.
De rechtbank heeft aanvankelijk twee nummers aangemaakt voor de beroepen van verzoekster: 24/3544 (gekoppeld aan [adres 1] ) en 24/3545 (gekoppeld aan [adres 3] ). De griffier heeft ook twee keer griffierecht geheven. De rechtbank had ook nummers moeten aanmaken voor [adres 2] en voor [adres 4] . [1] Na de zitting heeft de rechtbank dit alsnog gedaan. Daarbij heeft de rechtbank nummer 25/3364 gekoppeld aan [adres 3] en nummer 25/3365 aan [adres 2] . Nummer 24/3545 heeft de rechtbank nu aan het beroep inzake [adres 4] gekoppeld. De griffier heeft geen extra griffierecht geheven. Omdat de beroepen inzake [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] samenhangen met elkaar als bedoeld in artikel 8:41, derde lid, van de Awb, maar niet met het beroep inzake [adres 4] , is namelijk terecht twee keer griffierecht geheven.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Vooraf – verweer door de heffingsambtenaar
3. Verzoekster heeft ook al vóór de intrekking van de in 1. genoemde beroepen, dus in de ‘hoofdzaak’, verzocht om proceskostenvergoeding. Het verzoek op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb dat nu voorligt, wijkt niet wezenlijk af van dit eerdere verzoek in de hoofdzaak. De heffingsambtenaar heeft tegen dat verzoek in de hoofdzaak verweer gevoerd (zie het verweerschrift, onder punt 4) en zich voor wat betreft de hoogte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de heffingsambtenaar in zijn afmelding ‘voor de mondelinge behandeling’ naar dat verweer verwezen (zie 1.1.). De rechtbank vat dat verweer op als het gevoerd hebben van mondeling verweer in de zin van artikel 8:75a, tweede lid, van de Awb en houdt met dat verweer rekening in deze procedure. Gelet op dit een en ander heeft de rechtbank besloten tot sluiting van het onderzoek zoals in 1.2. vermeld, ondanks de afwezigheid van de heffingsambtenaar ter zitting.
Procesbelang en tegemoetkoming
4. De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster geen proceskostenvergoeding toekomt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat geen procesbelang meer bestaat ten aanzien van de objectafbakening.
5. Dit standpunt van de heffingsambtenaar is onjuist. Verzoekster heeft de beroepen ingesteld op 31 juli 2024. De heffingsambtenaar is tegemoetgekomen aan verzoekster blijkens zogenoemde ‘verminderingsnota’s’ van 31 juli 2025 en 31 augustus 2025. De heffingsambtenaar is dus aan verzoekster tegemoetgekomen hangende haar beroepen. Indien in zo’n geval door die tegemoetkoming het procesbelang bij die beroepen komt te vervallen, zoals de heffingsambtenaar op zichzelf terecht betoogt, is de hoofdregel juist dat de proceskosten moeten worden vergoed. [2] Een uitzondering op deze hoofdregel doet zich hier niet voor. Deze hoofdregel geldt zowel indien de belanghebbende de procedure doorzet, als in het geval dat de belanghebbende de beroepen intrekt en gelijktijdig een verzoek in de zin van artikel 8:75a van de Awb doet.
Toekenning bezwaarkostenvergoeding
6. Wat betreft de kosten voor bezwaar heeft de heffingsambtenaar zich verder nog op het standpunt gesteld dat geen sprake is van herroeping van de bestreden beschikkingen.
7. Ook dit standpunt is onjuist. De in 5. genoemde verminderingsnota’s kunnen niet anders worden uitgelegd dan als herroeping van de WOZ-beschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) die de heffingsambtenaar oorspronkelijk heeft vastgesteld. Die herroeping is ook het gevolg van een onrechtmatigheid die aan de heffingsambtenaar is te wijten zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. In die oorspronkelijke beschikkingen is de heffingsambtenaar namelijk uitgegaan van een objectafbakening die door deze rechtbank in een uitspraak over een ander belastingjaar als onjuist is aangemerkt, [3] waarbij de heffingsambtenaar zich uiteindelijk ook voor onderhavig belastingjaar heeft neergelegd.
Berekening proceskostenvergoeding
8. Gelet op het voorgaande bestaat recht op een proceskostenvergoeding voor zowel de beroepsfase als de bezwaarfase.
9. Bij de berekening van de proceskostenvergoeding stelt de rechtbank voorop dat voor de toepassing van artikel 8:75a Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) sprake is van één bezwaar en één beroep (één ‘zaak’) indien het gaat om meerdere in één geschrift opgenomen WOZ-beschikkingen en aanslagen OZB. [4]
10. Voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase levert de toepassing van het Bpb als uitgangspunt het volgende op: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1, is € 1.814. Dit bedrag wordt op grond van artikel 30a, tweede lid, van de Wet WOZ vermenigvuldigd met 0,25. De uitspraak op bezwaar is immers in 2024 bekendgemaakt. Verzoekster heeft niet gesteld dat de verleende rechtsbijstand in haar geval ‘bijzonder’ is als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46. De proceskostenvergoeding voor de beroepsfase bedraagt dus € 453,50.
11. De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase bedragen op de voet van het Bpb € 1.294 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 647 en een wegingsfactor 1). Omdat de beschikkingen waartegen bezwaar is gemaakt vóór 2024 zijn bekendgemaakt, is artikel 30a, tweede lid, van de Wet WOZ niet van toepassing op de vergoeding voor de bezwaarfase.
12. De heffingsambtenaar moet ook de kosten vergoeden van de taxatierapporten die verzoekster in beroep heeft laten opstellen voor [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] en voor de aanwezigheid van de deskundige van verzoekster ter zitting. De kosten van de taxatierapporten bedragen voor verzoekster drie keer € 677,60, op basis van vier uur per rapport vermenigvuldigd met € 140 per uur en verhoogd met 21% BTW. De rechtbank stelt vast dat deze kosten het tarief van artikel 6, in verbinding met artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 niet te boven gaan. De rechtbank vindt deze kosten ook redelijk, gelet op de aard van de onroerende zaken. De rechtbank vindt het bovendien redelijk om voor de reistijd van de deskundige (twee uur) en zijn aanwezigheid ter zitting (één uur) nog drie uren in aanmerking te nemen tegen het uurtarief van € 140, verhoogd met BTW, ofwel € 508,20 inclusief BTW. De proceskostenvergoeding voor de bijstand en rapportages van deskundigen bedraagt dus in totaal € 2.541.
13. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij voor de taxatierapporten die in bezwaar zijn opgesteld, geen vergoeding vraagt.
14. Gelet op wat in 10. tot en met 12. is overwogen, bedraagt de proceskostenvergoeding in totaal € 4.288,50.
Griffierecht
15. De rechtbank wijst tot slot erop dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht (van € 371) te vergoeden. Verzoekster moet zich hiervoor tot de heffingsambtenaar wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 4.288,50 aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.T.M. Hennevelt, voorzitter, en mr. M. Sanna en mr. A. Heidekamp, leden, in aanwezigheid van mr. A.A. van der Terp, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2025.
griffier
voorzitter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie voor het beroep inzake dit object de uitspraak die de rechtbank vandaag heeft gedaan in de zaak met nummer LEE 24/3545.
2.Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:155, r.o. 2.7.
3.Rechtbank Noord-Nederland 25 april 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:1557.
4.Vgl. Hoge Raad 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822.