Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Vooraf – verweer door de heffingsambtenaar
3. Verzoekster heeft ook al vóór de intrekking van de in 1. genoemde beroepen, dus in de ‘hoofdzaak’, verzocht om proceskostenvergoeding. Het verzoek op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb dat nu voorligt, wijkt niet wezenlijk af van dit eerdere verzoek in de hoofdzaak. De heffingsambtenaar heeft tegen dat verzoek in de hoofdzaak verweer gevoerd (zie het verweerschrift, onder punt 4) en zich voor wat betreft de hoogte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de heffingsambtenaar in zijn afmelding ‘voor de mondelinge behandeling’ naar dat verweer verwezen (zie 1.1.). De rechtbank vat dat verweer op als het gevoerd hebben van mondeling verweer in de zin van artikel 8:75a, tweede lid, van de Awb en houdt met dat verweer rekening in deze procedure. Gelet op dit een en ander heeft de rechtbank besloten tot sluiting van het onderzoek zoals in 1.2. vermeld, ondanks de afwezigheid van de heffingsambtenaar ter zitting.
Procesbelang en tegemoetkoming
4. De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster geen proceskostenvergoeding toekomt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat geen procesbelang meer bestaat ten aanzien van de objectafbakening.
5. Dit standpunt van de heffingsambtenaar is onjuist. Verzoekster heeft de beroepen ingesteld op 31 juli 2024. De heffingsambtenaar is tegemoetgekomen aan verzoekster blijkens zogenoemde ‘verminderingsnota’s’ van 31 juli 2025 en 31 augustus 2025. De heffingsambtenaar is dus aan verzoekster tegemoetgekomen hangende haar beroepen. Indien in zo’n geval door die tegemoetkoming het procesbelang bij die beroepen komt te vervallen, zoals de heffingsambtenaar op zichzelf terecht betoogt, is de hoofdregel juist dat de proceskosten moeten worden vergoed.Een uitzondering op deze hoofdregel doet zich hier niet voor. Deze hoofdregel geldt zowel indien de belanghebbende de procedure doorzet, als in het geval dat de belanghebbende de beroepen intrekt en gelijktijdig een verzoek in de zin van artikel 8:75a van de Awb doet.
Toekenning bezwaarkostenvergoeding
6. Wat betreft de kosten voor bezwaar heeft de heffingsambtenaar zich verder nog op het standpunt gesteld dat geen sprake is van herroeping van de bestreden beschikkingen.
7. Ook dit standpunt is onjuist. De in 5. genoemde verminderingsnota’s kunnen niet anders worden uitgelegd dan als herroeping van de WOZ-beschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) die de heffingsambtenaar oorspronkelijk heeft vastgesteld. Die herroeping is ook het gevolg van een onrechtmatigheid die aan de heffingsambtenaar is te wijten zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. In die oorspronkelijke beschikkingen is de heffingsambtenaar namelijk uitgegaan van een objectafbakening die door deze rechtbank in een uitspraak over een ander belastingjaar als onjuist is aangemerkt,waarbij de heffingsambtenaar zich uiteindelijk ook voor onderhavig belastingjaar heeft neergelegd.
Berekening proceskostenvergoeding
8. Gelet op het voorgaande bestaat recht op een proceskostenvergoeding voor zowel de beroepsfase als de bezwaarfase.
9. Bij de berekening van de proceskostenvergoeding stelt de rechtbank voorop dat voor de toepassing van artikel 8:75a Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) sprake is van één bezwaar en één beroep (één ‘zaak’) indien het gaat om meerdere in één geschrift opgenomen WOZ-beschikkingen en aanslagen OZB.
10. Voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase levert de toepassing van het Bpb als uitgangspunt het volgende op: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1, is € 1.814. Dit bedrag wordt op grond van artikel 30a, tweede lid, van de Wet WOZ vermenigvuldigd met 0,25. De uitspraak op bezwaar is immers in 2024 bekendgemaakt. Verzoekster heeft niet gesteld dat de verleende rechtsbijstand in haar geval ‘bijzonder’ is als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46. De proceskostenvergoeding voor de beroepsfase bedraagt dus € 453,50. 11. De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase bedragen op de voet van het Bpb € 1.294 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 647 en een wegingsfactor 1). Omdat de beschikkingen waartegen bezwaar is gemaakt vóór 2024 zijn bekendgemaakt, is artikel 30a, tweede lid, van de Wet WOZ niet van toepassing op de vergoeding voor de bezwaarfase.
12. De heffingsambtenaar moet ook de kosten vergoeden van de taxatierapporten die verzoekster in beroep heeft laten opstellen voor [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] en voor de aanwezigheid van de deskundige van verzoekster ter zitting. De kosten van de taxatierapporten bedragen voor verzoekster drie keer € 677,60, op basis van vier uur per rapport vermenigvuldigd met € 140 per uur en verhoogd met 21% BTW. De rechtbank stelt vast dat deze kosten het tarief van artikel 6, in verbinding met artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 niet te boven gaan. De rechtbank vindt deze kosten ook redelijk, gelet op de aard van de onroerende zaken. De rechtbank vindt het bovendien redelijk om voor de reistijd van de deskundige (twee uur) en zijn aanwezigheid ter zitting (één uur) nog drie uren in aanmerking te nemen tegen het uurtarief van € 140, verhoogd met BTW, ofwel € 508,20 inclusief BTW. De proceskostenvergoeding voor de bijstand en rapportages van deskundigen bedraagt dus in totaal € 2.541.
13. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij voor de taxatierapporten die in bezwaar zijn opgesteld, geen vergoeding vraagt.
14. Gelet op wat in 10. tot en met 12. is overwogen, bedraagt de proceskostenvergoeding in totaal € 4.288,50.
15. De rechtbank wijst tot slot erop dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht (van € 371) te vergoeden. Verzoekster moet zich hiervoor tot de heffingsambtenaar wenden.