4.7.De slotsom van het voorgaande is dat de rechtbank het beroep inzake de aanslag inhoudelijk zal beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling van de aanslag
5. De beroepsgronden van eiser houden kort gezegd in dat (i) de legestarieven niet voldoende kenbaar zijn, (ii) eiser onbedoeld een aanvraag heeft gedaan en (iii) eiser onnodig een aanvraag heeft gedaan omdat het bouwwerk niet vergunningplichtig was. De heffingsambtenaar is van mening dat de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld.
(i) Kenbaarheidseis hoogte leges
6. Eiser heeft aangevoerd dat nergens is terug te vinden hoe de legeskosten zijn opgebouwd. De rechtbank vat dit op als een beroep op de kenbaarheidseisen die gelden voor de elementen op basis waarvan gemeentebelastingen worden geheven. Aan die kenbaarheidseisen kan worden voldaan door de voorschriften die van belang zijn voor het bepalen van het bedrag aan leges op te nemen in de belastingverordening. Aan die kenbaarheidseisen kan ook worden voldaan door die voorschriften ter inzage te leggen als bedoeld in artikel 13 van de Bekendmakingswet of door publicatie van die voorschriften in de Staatscourant.
7. De heffing van leges is in dit geval gebaseerd op de Verordening op de heffing en invordering van leges 2024 van de raad van de gemeente (de legesverordening). De legesverordening is bekendgemaakt in het Gemeenteblad.
8. Artikel 5, lid 1, van de legesverordening verwijst voor de maatstaf van heffing en tarieven naar de tarieventabel bij die verordening, die als onderdeel van die verordening in het Gemeenteblad is gepubliceerd (de tarieventabel). Uit artikel 2.6 van de tarieventabel volgt dat het tarief voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsactiviteit € 105,00 bedraagt als de bouwkosten minder dan € 5.000 bedragen. Voor die post voldoet het tarief van de leges dus aan de kenbaarheidseisen.
9. Het tarief voldoet echter niet aan de kenbaarheidseisen waar het gaat om het advies van de Welstandscommissie Hûs en Hiem. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
10. Als moet worden beoordeeld of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand, regelt artikel 2.6 van de tarieventabel dat het tarief wordt verhoogd met de leges “zoals deze door het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling welstandszorg Hûs en Hiem is vastgesteld (zie www.husenhiem.nl)”. Het tarief van de leges voor deze post is dus niet in de tarieventabel zelf te vinden en de heffingsambtenaar heeft op de zitting verklaard dat deze informatie ook niet ter inzage heeft gelegen of is gepubliceerd in de Staatscourant, laat staan dat hiervan melding zou zijn gemaakt in de legesverordening.
11. De rechtbank heeft op de zitting met partijen besproken dat zij op dat moment op www.husenhiem.nl slechts de tarieven kon vinden die van toepassing zijn in kalenderjaar 2025. De hier toepasselijke tarieven voor 2024 waren op die website niet meer te raadplegen. Volgens de heffingsambtenaar waren die tarieven in 2024 wel zichtbaar. De heffingsambtenaar is van opvatting dat daarmee aan de kenbaarheidseisen is voldaan.
12. Deze opvatting is onjuist. Als uitgangspunt is alleen aan de kenbaarheidseisen voldaan als de toepasselijke voorschriften zodanig zijn gepubliceerd dat zij voor iedereen toegankelijk zijn, zowel in het jaar waarvoor de belasting is geheven als in de daarop volgende jaren, en de authenticiteit van die gepubliceerde voorschriften buiten twijfel is.Het tarief voor het advies van Hûs en Hiem voldoet niet aan deze vereisten, omdat dat tarief niet toegankelijk is geweest na afloop van het jaar 2024. Daardoor is het voor eiser niet mogelijk de omvang van zijn belastingschuld te controleren, althans is niet gewaarborgd dat eiser die schuld kon kennen voordat de omvang daarvan werd bepaald.
13. Bij deze stand van zaken moet de legesverordening onverbindend worden verklaard voor zover zij bepaalt dat het tarief wordt verhoogd met de leges zoals door Hûs en Hiem vastgesteld.De aanslag moet daarom worden verminderd met het bedrag van € 58 dat in dit kader van eiser is geheven.
14. Eiser stelt dat hij, onbekend met de materie van omgevingsvergunningen, informatie heeft gezocht op de site van de gemeente. Later bleek dat hij hiermee geheel onverwacht en onbedoeld een aanvraag had gedaan. Pas toen de omgevingsvergunning werd geweigerd vanwege het oordeel van de gemeentelijke adviescommissie Omgevingskwaliteit (zie 2.1.) was het eiser duidelijk dat hij niet meer in de oriëntatiefase zat, maar daadwerkelijk een omgevingsvergunning had aangevraagd. Gelet hierop zijn ten onrechte leges geheven, zo betoogt eiser.
15. De heffingsambtenaar heeft onder verwijzing naar schermafdrukken van de website van de gemeente aangevoerd dat die website op meerdere plaatsen aangeeft dat er kosten zijn verbonden aan het in behandeling nemen van een aanvraag en dat dit ook in het aanvraagformulier zelf staat.
16. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond van eiser faalt. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de legesverordening worden leges geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een dienst of het nemen van een besluit. Van een aanvraag is op grond van artikel 1:3, lid 3, Awb sprake wanneer een belanghebbende een bestuursorgaan verzoekt een besluit te nemen. Daarbij is in beginsel niet van belang of die belanghebbende zich ervan bewust is dat zij een aanvraag in deze zin doet.
17. De rechtbank overweegt dat het voorgaande op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur anders zou kunnen liggen indien de website van de gemeente onvoldoende duidelijk zou maken dat met een bepaalde handeling een aanvraag wordt gedaan. Dat is hier echter niet aan de orde. Op basis van het aanvraagformulier zoals in 2. opgenomen en de schermafdrukken die de heffingsambtenaar heeft ingebracht, is de rechtbank namelijk van oordeel dat het eiser voldoende duidelijk moet zijn geweest dat hij een aanvraag om een vergunning deed en dat daaraan kosten konden waren verbonden.
18. Eiser betoogt dat de aanslag ten onrechte is opgelegd omdat voor het bouwwerk geen vergunning nodig is. Daartoe heeft eiser onder meer aangevoerd dat het bouwwerk is gebouwd op het achtererfgebied, dat hij daar 90 m² zonder vergunning mag bouwen en dat het bouwwerk daar moeiteloos binnen valt.
19. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat voor de legesheffing niet relevant is of sprake is van vergunningplicht, omdat belastingplicht al ontstaat bij het doen van de aanvraag. Voor zover de vergunningplicht wel relevant zou zijn, meent de heffingsambtenaar dat van vergunningplicht sprake is bij het plaatsen van zonnepanelen op een erf.
20. Van eiser zijn leges geheven op basis van artikel 2.6, lid 1, onderdeel a, van de tarieventabel. Heffing op die basis is alleen mogelijk als sprake is van een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een binnenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, lid 1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet. Onder een binnenplanse omgevingsplanactiviteit moet op grond van artikel 2.1, lid 3, onderdeel a, van de tarieventabel worden verstaan: een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan. Anders dan de heffingsambtenaar meent, is voor de legesheffing in dit geval dus wel degelijk relevant of voor het bouwwerk een omgevingsvergunning nodig is.
21. De rechtbank zal hierna zelfstandig beoordelen of voor het bouwwerk een omgevingsvergunning nodig is. De rechtbank is, gegeven de beroepsgronden van eiser, immers gehouden te beoordelen of de aanslag terecht is opgelegd. Dat is niet het geval als het bouwwerk vergunningvrij is.Een effectieve rechtsbescherming brengt daarom mee dat eiser die vergunningplicht in volle omvang in de procedure over zijn aanslag leges aan de orde kan stellen. Dat geldt al helemaal in een zaak als deze, waarin uiteindelijk op de aanvraag van eiser niet een beschikking is gegeven waartegen eiser rechtsmiddelen had kunnen aanwenden (zie 2.2.).
22. De rechtbank is van oordeel dat een omgevingsvergunning nodig is voor het bouwwerk. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.
23. Artikel 22.26 van het Omgevingsplan gemeente Súdwest-Fryslân zoals dat geldt per 1 januari 2024 (het Omgevingsplan) maakt deel uit van hoofdstuk 22 van het Omgevingsplan. Op grond van dit artikel is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten. Onder het begrip bouwactiviteit moet op grond van de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet worden verstaan: activiteit inhoudende het bouwen van een bouwwerk. Onder bouwwerk moet op grond van deze bijlage, voor zover hier relevant, worden verstaan: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij met de grond verbonden is, hetzij steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties. Deze begripsbepalingen uit de Omgevingswet zijn op grond van artikel 1.1, lid 1, van het Omgevingsplan ook van toepassing op hoofdstuk 22 van het Omgevingsplan.
24. Het plaatsen van de zonnepanelen zoals omschreven door eiser in zijn aanvraag, moet worden aangemerkt als het bouwen van een bouwwerk in de hiervoor bedoelde zin. Dat betekent dat daarvoor in beginsel een vergunning nodig is, tenzij een uitzondering van toepassing is op basis van het Omgevingsplan of op basis van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 5.1, lid 1, van de Omgevingswet.
25. Een dergelijke uitzondering kan in het Omgevingsplan niet worden gevonden. Artikel 22.27, onderdeel g, van het Omgevingsplan biedt weliswaar een uitzondering voor bepaalde bouwwerken in het door eiser bedoelde achtererfgebied, maar die uitzondering geldt alleen bij achtererfgebieden voor agrarische bedrijfsvoering. Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij zijn erf alleen gebruikt om te wonen en voor zijn onderneming op het gebied van reparatie en onderhoud van schepen. Van een agrarische bedrijfsvoering is daar dus geen sprake.
26. Aan artikel 5.1, lid 1, van de Omgevingswet is uitvoering gegeven in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Ook in die bepaling kan een uitzondering op de in 24. bedoelde vergunningplicht niet worden gevonden. Zonnepanelen zijn op basis van onderdelen d en r van die bepaling namelijk alleen vergunningvrij indien zij ofwel worden geplaatst op een dak, ofwel onderdeel zijn van een bouwwerk dat een oppervlakte heeft van niet meer dan 2 m². Uitgaande van de aanvraag is aan deze vereisten niet voldaan omdat de zonnepanelen niet zullen worden geplaatst op een dak en 10 m² zullen innemen.
27. De slotsom van het voorgaande is dat het bouwwerk niet vergunningvrij is en dat de heffingsambtenaar in zoverre terecht leges heeft geheven.
Tijdigheid uitspraak op bezwaar
28. Het betoog van eiser dat de heffingsambtenaar te laat heeft beslist op zijn bezwaar faalt. De heffingsambtenaar had op grond van artikel 236, lid 2, van de Gemeentewet tot het eind van het jaar 2024 om uitspraak te doen. Gelet op wat in 4.5. is overwogen, moet het ervoor worden gehouden dat de heffingsambtenaar in ieder geval op 15 oktober 2024 uitspraak heeft gedaan. Dat is op tijd.