ECLI:NL:RBNNE:2025:4692

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
C/18/249472 / JE RK 25-600
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek ondertoezichtstelling en afwijzing verzoek machtiging uithuisplaatsing in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming

Op 7 november 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het ongeboren kind onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De kinderrechter heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling toegewezen, met ingang van de geboorte van het kind, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van het ongeboren kind en de opvoedvaardigheden van de ouders. De ouders zijn jong en hebben een problematische voorgeschiedenis, wat aanleiding geeft tot zorgen over hun vermogen om voor het kind te zorgen. De kinderrechter heeft echter het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat op dat moment geen noodzaak voor uithuisplaatsing aanwezig was. De Raad heeft aangegeven dat de procedure bij de rechtbank bedoeld is om de ouders te motiveren tot samenwerking met de hulpverlening. De kinderrechter heeft benadrukt dat de wettelijke bevoegdheid van de Raad niet mag worden gebruikt in strijd met het doel ervan. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de ouders hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Groningen
Zaaknummer: C/18/249472 / JE RK 25-600
Datum uitspraak: 7 november 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
hierna te noemen “de Raad”.
die betrekking heeft op
het kind [naam ongeboren kind],
hierna te noemen "het ongeboren kind".
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen "de moeder",
advocaat: mr. J.S. Özsaran, die kantoor houdt in Groningen,
[naam vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen "de vader",
advocaat: mr. J.S. Özsaran, die kantoor houdt in Groningen,
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling,
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen “de GI”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Deze procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de Raad, dat de rechtbank heeft ontvangen op 27 oktober 2025. Daarin verzoekt de Raad om het ongeboren kind van de ouders onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van één jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
1.2.
Op 7 november 2025 heeft de kinderrechter het verzoek mondeling behandeld. De kinderrechter heeft toen gesproken met de ouders, hun advocaat, [naam vertegenwoordiger] , die de Raad vertegenwoordigt en, [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger] , die de GI vertegenwoordigt.
1.3.
Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter direct mondeling uitspraak gedaan. De kinderrechter heeft aangekondigd dat de gronden waarop de uitspraak rust schriftelijk zullen worden uitgewerkt in deze beschikking.

2.De feiten

2.1.
Bij de beoordeling van het verzoek wordt uitgegaan van de volgende feiten, die blijken uit de onweersproken gebleven inhoud van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht.
2.2.
De moeder (18) is hoogzwanger. Zij heeft uit een eerdere relatie een dochter van twee jaar, die in een pleeggezin woont. De GI heeft de voogdij over die dochter. De moeder heeft anderhalf uur per drie weken omgang met haar. De vader (21) heeft uit een eerdere relatie een kind van bijna drie jaar, met wie hij geen contact heeft.
2.3.
De vader werkt momenteel 40 uur per week als stratenmaker. De moeder heeft geen werk. Beiden wonen bij een oom van de moeder, na eerst een tijd bij de moeder van de moeder te hebben gewoond. Er is tweemaal in de week hulpverlening van CuraXL in de thuissituatie voor het regelen van praktische zaken.
2.4.
De planning is dat de geboorte op 10 november 2025 in het ziekenhuis wordt ingeleid.

3.Het verzoek van de Raad

3.1.
De Raad wil dat het (ongeboren) kind van de ouders onder toezicht wordt gesteld voor de duur van een jaar en dat een machtiging uithuisplaatsing wordt verleend om het kind in een pleeggezin te plaatsen.
3.2.
Samengevat weergegeven wordt het volgende aan de verzoeken ten grondslag gelegd. Er zijn zorgen over de ouders op meerdere leefgebieden. De ouders zijn nog erg jong en hebben geen eigen woonruimte en stabiel inkomen. Verder zijn er meldingen gedaan bij Veilig Thuis over de ouders: zij zouden ernstige ruzies hebben. De ouders hebben daarnaast allebei een belaste voorgeschiedenis: zij hebben zelf onder toezicht gestaan en zijn uit huis geplaatst geweest. De Raad heeft ook zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders. De moeder heeft een dochter waar zij geen gezag over heeft. De vader heeft ook een kind waar hij helemaal geen contact mee heeft. De ouders accepteren momenteel hulpverlening van CuraXL en er is hulpverlening betrokken ten aanzien van de oudste dochter van de moeder. De Raad vindt het noodzakelijk om één regievoerder te hebben binnen het gezin. Hulpverlening binnen het vrijwillige kader is onvoldoende om alles in goede banen te leiden.
3.3.
Het verzoek om het kind uit huis te plaatsen in een pleeggezin hoeft niet onmiddellijk te worden ingewilligd. De Raad verzoekt de rechtbank om de beslissing aan te houden voor de duur van tien weken. Dit is bedoeld enerzijds als motivatiemiddel voor de ouders om hulp te blijven accepteren en anderzijds als manier om snel ingrijpen mogelijk te maken mocht het kind gevaar lopen in de thuissituatie van de ouders.

4.Het standpunt van de ouders

4.1.
Door en namens de ouders is, samengevat weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Enerzijds staan de ouders niet achter een ondertoezichtstelling. De ouders accepteren hulpverlening in een vrijwillig kader, zij hebben de afgelopen periode wat dat betreft een groei doorgemaakt en ze staan goed in contact met de hulpverleners van CuraXL. Anderzijds kunnen de ouders begrip tonen voor een ondertoezichtstelling. Het lijkt de ouders wel beter om één regievoerder in de hulpverlening te hebben.
4.2.
Het verzoek ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden afgewezen. De Raad geeft zelf aan dat er op dit moment geen noodzaak is tot een uithuisplaatsing. Als de Raad meent dat die noodzaak er op enig moment wel is, kan alsnog een verzoek worden gedaan. Op dit moment voldoet het verzoek tot uithuisplaatsing gelet hierop niet aan de wettelijke voorwaarden.

5.De beoordeling

Ondertoezichtstelling
5.1.
Een kind kan onder toezicht worden gesteld van een GI als aan de wettelijke vereisten genoemd in artikel 1:255, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) is voldaan. Op grond van dit artikel kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, als de minderjarige (i) zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, (ii) de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige niet of onvoldoende wordt geaccepteerd door de ouder(s) en (iii) de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders (of één van hen) binnen een voor de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn weer in staat zullen zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen.
5.2.
Het verzoek om een ondertoezichtstelling wordt toegewezen met ingang van de geboorte van het kind. Dit is vanwege het volgende.
5.3.
Er bestaan zorgen over de ontwikkeling van het (ongeboren) kind. De vader en de moeder zijn beiden nog erg jong. Ze hebben beiden ook veel meegemaakt, ook al vinden ze zelf dat dat wel wat meevalt. Beiden zijn al eerder ouder geworden. De dochter van de moeder kon niet bij haar wonen, de moeder heeft ook geen gezag over haar en het meisje groeit op in een pleeggezin. Dit was omdat er problemen waren met de opvoedvaardigheden van de toen nog heel erg jonge moeder. Ook voor de vader geldt dat zijn vaderschap niet vanzelfsprekend is: hij heeft helemaal geen contact meer met zijn kind en op zijn opvoedvaardigenheden is geen zicht. Er is ook lange tijd veel onzekerheid geweest over de financiële stabiliteit van de ouders en de huisvesting. Het bleek ook moeilijk om zelf de noodzakelijke basale voorzieningen te regelen, zoals een uitkering, en zelfstandige huisvesting is nog steeds niet op orde. Het cognitieve functioneren van de ouders in combinatie met hun leeftijd ligt hier vermoedelijk mede aan ten grondslag.
5.4.
Er wordt veel gevraagd van deze jonge ouders. Het is terecht dat de Raad zich zorgen maakt of het hen wel lukt om voldoende om te gaan met alles wat er op hen afkomt. Er is hulpverlening actief in de thuissituatie, maar dat is niet zonder slag of stoot gegaan. Het is van het grootste belang dat de ouders goed worden ondersteund in de opvoeding van hun nieuwe kind, juist om te voorkomen dat het kind niet bij hen kan opgroeien. Momenteel is ook al sprake van hulpverlening in het gezin die betrekking heeft op de oudste dochter van de moeder. Dit compliceert een goede regievoering in de hulpverlening. Het is noodzakelijk dat de situatie wordt vereenvoudigd: dat de GI de gehele regievoering op zich neemt.
5.5.
De kinderrechter heeft de redelijke verwachting dat de ouders, of één van hen, binnen een voor het kind en zijn/haar ontwikkeling aanvaardbare termijn zelf in staat zullen zijn de in artikel 1:247, lid 2, BW bedoelde opvoedingsverantwoordelijkheid te dragen.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5.6.
Een machtiging tot uithuisplaatsing kan alleen worden verleend als aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW wordt voldaan. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verleend als dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Het verzoek om deze machtiging wordt afgewezen. Dit is vanwege het volgende.
5.7.
De Raad wil dat de beslissing wordt aangehouden voor de duur van tien weken. Hiermee is gegeven dat een machtiging op dit moment niet noodzakelijk is. De Raad wil dat de procedure bij de rechtbank de ouders motiveert om mee te werken aan in te zetten hulpverlening en om in te kunnen grijpen als het niet goed genoeg gaat in de thuissituatie. Kennelijk ziet de Raad de procedure bij de rechtbank om een machtiging uithuisplaatsing te verzoeken als een middel om medewerking bij de ouders af te dwingen. Dat is niet waarvoor de wet is bedoeld. Daarmee gebruikt de Raad een hem gegeven wettelijke bevoegdheid in strijd met het doel ervan (détournement de pouvoir). Daarnaast geldt dat, mocht gaandeweg blijken dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is, dat dan alsnog kan worden verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, eventueel via een spoedprocedure.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt het kind onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang vanaf de geboorte tot 11 november 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Dijkstra, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2025, in aanwezigheid van de griffier. De schriftelijke uitwerking en ondertekening heeft plaatsgevonden op 13 november 2025.
Als u het niet eens met de beslissingen die de rechter heeft genomen, kunt u in hoger beroep. Maar let op! Hoger beroep kunt u niet zelf instellen. U moet daarvoor naar een advocaat. Een advocaat kan voor u hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Belangrijk is dat u snel naar een advocaat gaat. Hoger beroep moet bijna altijd binnen drie maanden na de dag van de uitspraak worden ingesteld.
Voor de Raad geldt dat zij zelf hoger beroep kunnen instellen.
EO