ECLI:NL:RBNNE:2025:4712

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
C/19/143885 / HA ZA 23-68
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legitieme portie nihil vanwege toerekening van giften (art. 4:70 BW)

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, is op 10 september 2025 een vonnis uitgesproken in een civiele procedure over de legitieme portie van eiser. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. van der Wal, heeft een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Hoekman-Haan, met betrekking tot de nalatenschap van erflaatster. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak van 28 augustus 2024 bepaald dat gedaagde verplicht was om documenten te verstrekken over de giften die erflaatster aan haar dochters en kleindochter heeft gedaan. De rechtbank heeft de legitimaire massa vastgesteld en geconcludeerd dat de legitieme portie van eiser nihil is, omdat de ontvangen giften van erflaatster aan de moeder van eiser en een eerdere schenking door eiser zelf in mindering moeten worden gebracht. De rechtbank heeft eiser veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 3.003,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/143885 / HA ZA 23-68
Vonnis van 10 september 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D. van der Wal,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M. Hoekman-Haan.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 augustus 2024;
- de akte opgave giften van [gedaagde] met producties 1 tot en met 5;
- de akte opgave giften van [eiser] met producties 10 en 11;
- de akte uitlating van [eiser] met producties 12 tot en met 14 van 20 november 2024;
- de akte uitlating van [gedaagde] van 18 december 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij de verdere beoordeling van het geschil verwijst de rechtbank naar en neemt over hetgeen in het vonnis van 28 augustus 2024 is overwogen en beslist. In dat vonnis is [gedaagde] veroordeeld tot het verstrekken van diverse documenten aan [eiser] , op straffe van een dwangsom. Daarnaast is aan beide partijen opgedragen om bij ‘Akte opgave giften’ een opgave te doen van alle giften die erflaatster heeft verricht aan haar dochters [gedaagde] en [dochter erflaatster] en aan haar kleindochter-legitimaris [eiser] , dit met uitzondering van de gebruikelijke giften voor zover zij niet bovenmatig waren. [eiser] is opgedragen om zich na de ‘Akte opgave giften’ bij akte uit te laten over de omvang van de legitimaire massa, de legitieme portie en de legitimaire aanspraak van [eiser] . [gedaagde] is opgedragen om daarna op de akte van [eiser] te reageren.
2.2.
Beide partijen hebben voornoemde aktes genomen.
De legitimaire massa
2.3.
Beide partijen zijn het eens over de hoogte van het banksaldo ad
€ 41.698,00op de datum van overlijden van erflaatster, te weten 23 februari 2017. Daarnaast bestaat er geen verschil van mening over de waarde van het perceel ad (1/2 x € 46.000,00) €
23.000,00, de giften ad € 56.935,00 en de schulden ad
€ 169.242,43.
2.4.
De rechtbank merkt op dat beide partijen de giften aan de kinderen van [gedaagde] meetellen voor de legitimaire massa, óók de giften die langer dan 5 jaar voor het overlijden van erflaatster zijn verricht. Dat laatste is echter niet juist. Giften aan kleinkinderen vallen niet onder artikel 4:67 letter d BW indien deze kleinkinderen geen legitimaris zijn. De kinderen van [gedaagde] zijn geen legitimaris aangezien zij niet uit eigen hoofde of bij wege van plaatsvervulling voor een vooroverleden of onwaardig kind opkomen (artikel 4:63 lid 2 BW). Een kleinkind waarvan de ouder door de wet als erfgenaam wordt geroepen, valt niet onder letter d. Letter e van artikel 4:67 BW is dan van toepassing. Erflaatster is overleden op 23 februari 2017. De giften die erflaatster langer dan vijf jaar voor haar overlijden heeft verricht aan de kinderen van [gedaagde] tellen niet mee voor de legitimaire massa. Het gaat om giften in 2008 (2x € 1.000,00) en in 2011 (2x € 2.000,00). De rechtbank corrigeert het bedrag aan giften voor de legitimaire massa daarom met € 6.000,00 en stelt deze vast op
€ 50.935,00.
2.5.
Partijen verschillen wel van mening over de waarde van het onroerend goed dat deel uitmaakte van de nalatenschap van erflaatster.
Het onroerend goed van erflaatster was voor de helft eigendom van (de erfgenaam van) oom [naam oom] . Erflaatster en oom [naam oom] bezaten naast voornoemd perceel ook een stuk land, een bosperceel en een woning.
Volgens [gedaagde] bedraagt de helft van de waarde van het onroerend goed in totaal
€ 92.173,48 maar volgens [eiser] is dat € 224.413,74.
2.6.
Partijen zijn het erover eens dat helft van de waarde van het perceel grond met bosje en pad dat op 14 augustus 2016 is verkocht voor € 7.620,-, dus
€ 3.810,-, moet worden meegerekend als bezitting van erflaatster.
2.7.
Daarnaast zijn zij het erover eens dat de helft van de waarde van de woning, die op 24 augustus 2016 is verkocht, kan worden meegerekend als bezitting van erflaatster. [eiser] stelt dat de woning is verkocht voor € 169.106,96. Zij heeft een afrekening van de notaris overgelegd (productie 14 bij de akte uitlating) waaruit blijkt dat de netto verkoopopbrengst van de woning inderdaad € 169.106,96 bedroeg. [gedaagde] heeft vervolgens in haar akte gesteld dat de netto verkoopopbrengst € 166.686,90 bedroeg. De rechtbank constateert dat [gedaagde] geen stukken heeft overgelegd of een nadere onderbouwing heeft gegeven waaruit blijkt de netto verkoopopbrengst € 166.686,90 bedroeg in plaats van € 169.106,96, zoals uit de afrekening van de notaris blijkt. De rechtbank zal daarom aan de blote stelling van [gedaagde] voorbijgaan en de helft van € 169.106,96, dus
€ 84.553,48meerekenen als bezitting van erflaatster.
2.8.
Ten aanzien van het stuk land – de transactie van 21 januari 2015 – verschillen partijen van mening. Vast staat dat de helft van de netto verkoopopbrengst ad € 135.406,48 op 22 januari 2015 (dus bij leven van erflaatster) op de bankrekening van erflaatster is gestort. [eiser] stelt dat dit hele bedrag moet worden opgeteld bij de legitimaire massa omdat er ten tijde van het overlijden van erflaatster nog maar € 41.698,- op haar bankrekening stond. Uit de bankafschriften blijkt volgens [eiser] dat er op 6 februari 2015 een bedrag van € 25.925,04 is afgeboekt onder vermelding van ‘hypotheek’ en op 13 februari 2015 is er € 50.000,- overgeboekt naar de privérekening van [gedaagde] . Daarna zijn er regelmatig bedragen van € 5.000,- overgeboekt naar een rekening van oom [naam oom] en voor meubels en autokosten, terwijl erflaatster al jaren geen auto meer reed, aldus [eiser] . [eiser] stelt zich op het standpunt dat zolang een deugdelijke verklaring omtrent de besteding van de verkoopopbrengst ontbreekt, de bedragen bij de boedelbeschrijving dienen te worden opgeteld. [gedaagde] voert aan dat, zo begrijpt de rechtbank, erflaatster heeft ingeteerd op de verkoopopbrengst en dat er ten tijde van haar overlijden nog € 41.698,- over was, zodat de verkoopopbrengst niet bij de legitimaire massa moet worden opgeteld.
2.9.
De rechtbank deelt het standpunt van [eiser] niet. Vast staat dat het stuk land ten tijde van het overlijden van erflaatster al geen eigendom meer was van erflaatster en dus niet tot haar nalatenschap behoorde. Misschien is de verkoopopbrengst door erflaatster geheel of gedeeltelijk weggeschonken. Op grond van het bepaalde in artikel 150 Rv rust de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de omvang van de legitimaire massa op de legitimaris. Het is daarom aan [eiser] om te stellen, en bij voldoende betwisting te bewijzen, dat de onder r.o. 2.8 vermelde bankafboekingen moeten worden beschouwd als een gift aan [gedaagde] . Onder giften worden verstaan schenkingen en andere handelingen uit vrijgevigheid, zoals de wet definieert in art. 7:186 lid 2 BW. Er moet sprake zijn van een bevoordelingsbedoeling.
Het banksaldo van erflaatster is in de periode van 22 januari 2015 tot haar overlijden op 23 februari 2017 afgenomen naar € 41.698,- Dat betekent dat er van de verkoopopbrengst € 93.708,48 is uitgegeven in twee jaren tijd. Een deel van dit bedrag is te verklaren doordat zowel erflaatster als oom [naam oom] op 6 februari 2015 € 25.925,04 onder vermelding van: “hypotheek” hebben overgemaakt naar hun gezamenlijke bankrekening NL45 RABO 0180 7585 51 (vgl. de overgelegde bankafschriften). Daarnaast blijkt uit de bankafschriften dat erflaatster op 13 februari 2015 € 50.000,- heeft overgemaakt naar de gezamenlijke bankrekening van [gedaagde] en haar echtgenoot. [eiser] heeft niet gesteld dat de overboekingen als gift moet worden gekwalificeerd en heeft ook geen feiten of omstandigheden gesteld (waaronder een bevoordelingsbedoeling) die tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is geweest van een gift. Dan blijft er nog € 17.783,44 over. De rechtbank overweegt dat er inderdaad bedragen door erflaatster aan oom [naam oom] zijn overgemaakt, maar gezien het terugkerende betalingskenmerk: “boerderij” kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden aangenomen dat deze betalingen giften betreffen in plaats van verschuldigde betalingen. De uitgaven van erflaatster aan meubels en autokosten zijn evenmin aan te merken als giften. De rechtbank zal deze bedragen dan ook niet meerekenen voor de legitimaire massa. Uit de bankafschriften blijkt niet dat erflaatster boodschappen deed met haar pinpas. Wel werden er regelmatig contante bedragen opgenomen. De rechtbank acht het aannemelijk dat erflaatster daarmee in haar levensonderhoud voorzag en is van oordeel dat € 17.783,44 voor ruim twee jaren (inclusief de overboekingen aan oom [naam oom] ) geen buitensporig bedrag is.
2.10.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de legitimaire massa als volgt zal vaststellen:
Bezittingen:
Saldo bankrekeningen: € 41.698,00
Perceel grond (verkocht in 2017): € 23.000,00
Bosperceel: € 3.810,00
Woning: € 84.553,48
Stuk land (transactie 21-1-2015): € 0,00
Giften: € 50.935,00+
Totaal: € 203.996,48
Schulden:
€ 169.242,43 -
Totaal: € 34.754,05
De legitieme portie
2.11.
Partijen zijn het erover eens dat de legitieme portie van [eiser] een kwart van de legitimaire massa bedraagt, zodat de rechtbank de legitieme portie zal vaststellen op € 8.688,51. Dit bedrag dient op grond van het bepaalde in artikel 4:70 BW verminderd te worden met de giften van erflaatster aan de moeder van [eiser] , volgens beide partijen becijferd op € 14.306,70, en met de schenking van € 1.000,00 die [eiser] zelf heeft ontvangen in 2008. De conclusie is dan ook dat de legitieme portie nihil is.
2.12.
Omdat [eiser] in het ongelijk wordt gesteld, zal zij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.524,00
(3 punten × € 508,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.003,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
stelt de legitimaire aanspraak van [eiser] vast op nihil;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op € 3.003,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. van Gessel en in het openbaar uitgesproken door
mr. G. Kattenberg op 10 september 2025.
547/TG