ECLI:NL:RBNNE:2025:4724

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
18/224031-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel voor jeugdige veroordeelde

Op 14 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak van een jeugdige veroordeelde, die onder de PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) valt. De officier van justitie had verzocht om verlenging van deze maatregel met zes maanden, omdat de veiligheid van anderen in het geding zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de veroordeelde een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat het behandelplafond in de huidige setting is bereikt. De rechtbank concludeert dat een verlenging van de PIJ-maatregel niet in het belang van de verdere ontwikkeling van de veroordeelde is. De rechtbank wijst de vordering tot verlenging af, waardoor de PIJ-maatregel van rechtswege voorwaardelijk eindigt op 17 november 2025, voor de duur van een jaar. Tijdens deze voorwaardelijke beëindiging worden bijzondere voorwaarden gesteld om de resocialisatie van de veroordeelde te bevorderen. De rechtbank benadrukt dat de veroordeelde nu de kans krijgt om zijn positieve ontwikkeling voort te zetten en dat het aan hem is om dit waar te maken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/224031-20
beslissing van de meervoudige strafkamer van 14 november 2025 op een vordering van de officier van justitie strekkende tot verlenging van de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , thans verblijvende te [adres] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank de termijn van de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (verder: PIJ-maatregel) van [veroordeelde] zal verlengen met 6 maanden.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 3 november 2025, waarbij aanwezig waren [veroordeelde] , zijn
raadsvrouw mr. D. Jakobs, de officier van justitie mr. I. Kluiter en als deskundigen D. Rosema, behandelcoördinator en gedragswetenschapper van Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) [instelling] en [reclasseringswerker] , reclasseringswerker.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder met name:
- het door de pedagogisch directeur van de inrichting ondertekende advies van 16 september 2025, van
het behandelteam van de inrichting onder wiens verantwoordelijkheid [veroordeelde] valt;
- het reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 20 oktober 2025
(tevens voortgangsverslag);
- de voortgangsverslagen van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 2 juli 2025 en 10
september 2025.

Motivering

De opgelegde maatregel
Bij vonnis van 25 juni 2021 heeft deze rechtbank [veroordeelde] wegens het medeplegen van doodslag
onder meer de PIJ-maatregel opgelegd. De maatregel is op 27 mei 2022 gestart en bij beslissing van 18 februari 2025 met 9 maanden verlengd.
Verloop van het Scholings- en Trainingsprogramma (STP)
[veroordeelde] verbleef tot de start van het Scholings- en Trainingsprogramma (STP) in de RJJI [instelling] . Op 20 mei 2025 is het STP gestart. [veroordeelde] woont sindsdien bij zijn oma in [plaatsnaam] . Er is nog geen samenwerkingsalliantie met de reclassering ontstaan. Sinds 12 augustus 2025 is er sprake van contact met De Waag. [veroordeelde] hield zich niet goed aan de gemaakte afspraken, zo scoorde hij meermalen positief op cannabis tijdens urinecontroles. Er volgden berispingen, een officiële waarschuwing en van 11 september tot 3 oktober 2025 was [veroordeelde] voor een time out in de RJJI geplaatst. Dit wegens het meermalen overtreden van het middelenverbod. Hierdoor kon hij niet meer voldoen aan de voorwaarde van het STP tot 26 uur dagbesteding, omdat zijn werkgever aangaf dat [veroordeelde] niet terug kon komen na de time out. Na een online kennismakingsgesprek met een dagbesteding in de horeca kwam er op 3 oktober 2025 een positief bericht, zodat het STP kon worden hervat.
Het advies van de reclassering
Uit het reclasseringsrapport van 20 oktober 2025 komt, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren.
[veroordeelde] heeft zich binnen de RJJI open en begeleidbaar opgesteld tijdens de therapieën en er was sprake van een positieve ontwikkeling. Deze ontwikkeling is echter nog niet naar buiten toe gegeneraliseerd. Praktisch en aan de oppervlakte houdt [veroordeelde] zich aan de gestelde voorwaarden, maar inhoudelijk gaat hij de behandeldoelen vanuit het PIJ-traject niet aan. Er is sprake van weerstand en een passief-agressieve houding richting de reclassering. Er was geen opening voor samenwerking met de ambulante begeleider, waardoor in overleg met de RJJI, is afgestemd de ambulante begeleiding voorlopig stop te zetten. Er lijkt wel een opening te zijn voor het aangaan van ambulante behandeling bij De Waag en de reclassering heeft besloten daar prioriteit aan te geven. Met betrekking tot het middelenverbod heeft [veroordeelde] gezegd zich hieraan te zullen houden en dit binnen de behandeling van De Waag op te willen pakken. Vanuit de reclassering achten wij het huidige gestructureerde kader nodig om het risicomanagement vorm te kunnen blijven geven. Wij zien bij een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ- maatregel geen mogelijkheden om de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Het risico op het onttrekken aan de voorwaarden wordt daardoor te hoog waardoor er inhoudelijk niet gewerkt wordt aan het verminderen van de kans op recidive. De reclassering vindt het ten gunste van de ontwikkeling van [veroordeelde] te werken aan de gestelde behandeldoelen en de positieve ontwikkeling die er binnen de RJJI is ontstaan ook naar buiten toe te generaliseren. Daarvoor zal [veroordeelde] tijdens het STP moeten laten zien abstinent te kunnen blijven, een betaalde werkplek te vinden en inhoudelijk de behandeling bij De Waag aan te gaan. Een afschaling naar een volgende fase in het PIJ-traject is daarom momenteel niet aan de orde.
De deskundige [reclasseringswerker] heeft tijdens de terechtzitting van 3 november 2025 het advies nader toegelicht. Deze toelichting houdt - zakelijk weergegeven - in:
De voorwaarden frustreren [veroordeelde] en hij gaat inhoudelijk het gesprek niet aan. Gelet op deze houding zorgt het overgaan tot een voorwaardelijke beëindiging voor een hogere kans op het onttrekken aan de voorwaarden. Wij vinden het niet haalbaar. Wij hebben het idee dat er meer openheid ontstaat bij De Waag, maar het contact met De Waag bevindt zich in een opstartende fase.
Het advies van de RJJI
In het verlengingsadvies wordt geadviseerd om de PIJ-maatregel voorwaardelijk te beëindigen. In dit verlengingsadvies is, zakelijk weergegeven, het volgende aangegeven:
[veroordeelde] is een 22-jarige jongeman met een specifiek leerprobleem. Er is sprake van ontwikkelingstekorten in de vorm van onder andere een gebrekkig ontwikkelde eigenheid en autonomie en tekortschietende frustratietolerantie- en agressiereguleringsvaardigheden. [veroordeelde] wordt gezien als een enerzijds prikkelbehoeftige en anderzijds in sociaal opzicht onzekere en angstige jongeman. Daarnaast zijn afhankelijke en vermijdende kanten zichtbaar in de persoonlijkheid van [veroordeelde] . [veroordeelde] heeft in de afgelopen periode ontwikkelingen gemaakt naar het vormen van een eigen identiteit en daarmee ook geleerd zijn eigen keuzes te maken en uit te spreken, ook naar belangrijke anderen. Daarnaast heeft [veroordeelde] een matige cannabisverslaving ontwikkeld.
Op dit moment kunnen de beschermende factoren tegenwicht bieden aan de risico's, waardoor het risico op toekomstig gewelddadig gedrag en algemeen recidiverisico op matig wordt ingeschat bij het voorwaardelijk beëindigen van de PIJ-maatregel. Hoewel [veroordeelde] weinig behandeldoelen ziet, zet hij zich over het algemeen goed in voor behandeling. Hij weet zich te conformeren aan de meeste gestelde voorwaarden. De behandelmotivatie is voornamelijk extrinsiek gestuurd. [veroordeelde] wil zo snel mogelijk zijn leven hervatten in vrijheid en het PIJ-traject achter zich laten. Hij staat in contact met reclassering en andere betrokken instanties, ondanks dat hij het moeilijk vindt en het liefst lijkt te willen vermijden. Hij heeft een baan en voegt zich naar de meeste STP-voorwaarden. Voornamelijk het middelengebruik is nog een aandachtspunt. Het is van belang dat het contact met de reclassering wordt
versterkt, zodat zij haar rol als toezichthouder ook voldoende kan blijven uitvoeren. [veroordeelde] geeft aan dat hij De Waag wil betrekken om in samenspraak met hen en de reclassering ervoor te zorgen dat hij zich meer aan de STP-voorwaarden kan houden, teneinde zich te blijven behouden op het voorwaardelijke jaar van de PIJ-maatregel. De RJJI acht het van belang dat deze concrete stappen gemaakt worden. Ten tijde van schrijven is sprake van een time-out van het STP naar aanleiding van de aanhoudende positieve urinecontroles op cannabis. Er wordt ingezet op het meer betrekken van De Waag met betrekking tot het opstellen van een plan om het middelengebruik te verminderen en derhalve zich te houden aan de STP- voorwaarden en een gesprek tussen [veroordeelde] , de RJJI en de reclassering om de samenwerkingsrelatie te versterken ten gunste van een stabiele resocialisatie. Op dit moment is met betrekking tot deze twee aspecten sprake van een wankel evenwicht. De RJJI heeft overwogen te adviseren de PIJ-maatregel te verlengen, vanwege dit wankele evenwicht. Daarentegen heeft [veroordeelde] grote stappen in zijn ontwikkeling gemaakt en is de inschatting van de inrichting dat het uiterste is behaald binnen het kader van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De verwachting is dat een verlenging van de PIJ-maatregel het verschil niet (meer) gaat maken. Het advies is om de PIJ-maatregel voorwaardelijk te beëindigen.
De deskundige Rosema heeft tijdens de terechtzitting van 3 november 2025 het advies nader toegelicht. Deze toelichting houdt - zakelijk weergegeven - in:
De instelling blijft bij haar standpunt dat de PIJ-maatregel voorwaardelijk beëindigd moet worden. Ik ben sinds februari van dit jaar betrokken bij [veroordeelde] . [veroordeelde] houdt zich niet altijd aan de gemaakte afspraken. Het is echter sterk de vraag of de instelling hier nog iets in kan betekenen. [veroordeelde] heeft zijn behandelplafond bereikt en zijn gedrag verandert niet door het opleggen van sancties. Wij vermoeden dat de PIJ-maatregel [veroordeelde] meer frustratie en spanning oplevert en denken dat een ander kader meer geschikt is.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij haar vordering tot verlenging van de
PIJ-maatregel met zes maanden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de reclassering de kans op het onttrekken aan voorwaarden zonder het kader van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel als hoog inschat. Gelet hierop is de officier van justitie van oordeel dat aan het gevaarscriterium is voldaan en dat de veiligheid van personen of de algemene veiligheid van personen een verlenging van de PIJ-maatregel eist. Voorts is een voorwaardelijke beëindiging niet in het belang van [veroordeelde] gelet op de nog te zetten stappen. De officier van justitie merkt daarbij op dat de time-out pas een maand geleden is.
Het standpunt van [veroordeelde] en zijn raadsvrouw
[veroordeelde] en zijn raadsvrouw hebben zich verzet tegen een verlenging van de PIJ-maatregel en zich op het standpunt gesteld dat niet langer wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor
verlenging van de PIJ-maatregel. De raadsvrouw heeft dit standpunt, zakelijk weergegeven, als volgt toegelicht:
De maatregel is niet langer in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van [veroordeelde] . De inschatting van de RJJI is dat het uiterste is behaald binnen het kader van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Het is dan ook niet te verwachten dat een verlenging van de PIJ- maatregel nog iets in positieve zin zal bijdragen. [veroordeelde] heeft de afgelopen periode heel hard gewerkt en vooruitgang laten zien. Deze verandering is door de reclassering niet meegewogen bij het beoordelen van het risico. Ook als wel sprake is van een gemiddeld recidiverisico, is dat onvoldoende om aan te nemen dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging eist. Het enkele feit dat [veroordeelde] zich niet aan de afspraken met betrekking tot het middelenverbod heeft gehouden, is volstrekt onvoldoende, nu [veroordeelde] heeft gezegd zich hieraan te
zullen houden en dit binnen de behandeling van De Waag op te willen pakken. Als de rechtbank van oordeel is dat het recidiverisico verder moet worden beperkt, dan kan dat door bijzondere voorwaarden op te leggen in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:6:31 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 77s lid 1 sub b en c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan een PIJ-maatregel -voor zover hier van belang- slechts worden verlengd indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging van die maatregel eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde. Aan beide voorwaarden moet worden voldaan om tot een verlenging van de maatregel te kunnen komen.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de zitting naar voren is gebracht, stelt de rechtbank vast dat [veroordeelde] een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt waarin hij het nodige heeft bereikt. Door de RJJI is gesteld dat het uiterste is behaald binnen het kader van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank neemt in overweging dat [veroordeelde] in zijn resocialisatieproces nog een laatste stap te zetten heeft, maar de rechtbank begrijpt ook dat zijn behandelplafond in de huidige setting is bereikt en een verlenging van de PIJ-maatregel de frustratie bij [veroordeelde] eerder zal vergroten dan dat het zijn gedrag ten goede zal komen. Om die reden acht de rechtbank een verlenging van de PIJ-maatregel niet meer in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van [veroordeelde] . Gelet hierop zal de rechtbank de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel dan ook afwijzen. De rechtbank wijst [veroordeelde] er nadrukkelijk op dat hij hiermee een kans krijgt om zich (verder) te bewijzen en dat het op zijn weg ligt om te laten zien dat hij zijn ingezette positieve ontwikkeling weet vast te houden.
Nu de rechtbank de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel zal afwijzen, zal de PIJ-maatregel ingevolge artikel 77s, zevende lid, Sr en artikel 6:2:22 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van rechtswege met ingang van 17 november 2025 voorwaardelijk eindigen. Op grond van artikel 77ta Sr gelden dan van rechtswege de hierna te noemen algemene voorwaarden. Ingevolge artikel 6:6:32, derde lid Sv kunnen tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel bijzondere voorwaarden worden gesteld. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [veroordeelde] als ook in het belang van de maatschappij noodzakelijk is, dat aan de voorwaardelijke beëindiging naast de van rechtswege geldende voorwaarden tevens bijzondere voorwaarden worden verbonden. Nu hieraan geen vordering van de officier van justitie ten grondslag ligt, ziet de rechtbank aanleiding om dit ambtshalve te doen. Door het stellen van de bijzondere voorwaarden verwacht de rechtbank het recidiverisico te beperken. De rechtbank is van oordeel dat, om het resocialisatietraject goed te kunnen vormgeven en positieve stappen vooruit te kunnen zetten, het noodzakelijk is dat [veroordeelde] zich houdt aan de voorwaarden. De rechtbank stelt tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het voortgangsverslag (STP) van 10 september 2025, met uitzondering van de voorwaarden die zien op betrokkenheid van de RJJI aangezien de RJJI geen rol meer speelt bij het traject van voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77s en 77ta van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6:2:22, 6:6:31 en 6:6:32 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslissing

De rechtbank
wijst de vordering van de officier van justitie af, zodat van rechtswege de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel met ingang van 17 november 2025 ingaat, voor de duur van een jaar;
stelt vast dat op grond van artikel 77ta, eerste lid Sr van rechtswege als
algemene voorwaardenhebben te gelden:
- dat [veroordeelde] zich tijdens de voorwaardelijke beëindiging niet schuldig maakt aan een strafbaar
feit;
- dat [veroordeelde] voor het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een
of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en zijn medewerking verleent aan het toezicht door de reclasseringsinstelling;
stelt vast dat naast de algemene voorwaarden, als
bijzondere voorwaardenhebben te gelden:
- dat [veroordeelde] zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat
nodig is;
- dat [veroordeelde] zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om [veroordeelde] te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • dat [veroordeelde] meewerkt aan huisbezoeken;
  • dat [veroordeelde] de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door
andere instellingen of hulpverleners;
  • dat [veroordeelde] zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • dat [veroordeelde] meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact
hebben met [veroordeelde] , als dat van belang is voor het toezicht;
- dat [veroordeelde] niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden
gaat, zonder toestemming van de reclassering;
- dat [veroordeelde] zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door
de reclassering. [veroordeelde] houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Hij werkt mee aan systeemtherapie (ouders en eventuele nieuwe partner);
  • dat [veroordeelde] zich laat begeleiden door Solid Zorg & Welzijn of een soortgelijke zorgverlener;
  • Indien geïndiceerd door de reclassering, verblijft [veroordeelde] bij een instelling voor beschermd
wonen of maatschappelijke opvang. [veroordeelde] houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- dat [veroordeelde] geen alcohol of drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle
gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak [veroordeelde] wordt gecontroleerd;
- dat [veroordeelde] op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [naam] , de
medepleger van het indexdelict en zijn pleegbroer [naam] , zolang de reclassering het nodig acht;
- dat [veroordeelde] zich niet bevindt binnen de wijk [naam] . Hij werkt mee aan elektronische
monitoring van dit locatieverbod;
- dat [veroordeelde] op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres. De reclassering
stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met [veroordeelde] en afhankelijk van de dagbesteding. [veroordeelde] werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor
toestemming geeft;
- dat [veroordeelde] een betaalde werkplek heeft van minimaal 26 uur per week. De dagbesteding draagt
bij aan het voorkomen van delictgedrag. Hij verandert niet van werkplek zonder toestemming van de reclassering;
- dat [veroordeelde] inzicht geeft in zijn sociaal netwerk en eventueel toekomstige partnerrelatie.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. Jongsma, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. H.H. Kielman en mr.
H. van der Werff, rechters, bijgestaan door mr. L.N. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter terechtzitting op 14 november 2025.
Mr. A. Jongsma en mr. L.N. Dijkstra zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.