Uitspraak
RECHTBANK Noord-Nederland
1.De verdere procedure
2.De reeds vastgestelde feiten
3.De verdere beoordeling
€ 106.500,-meer aan schenkingen heeft ontvangen dan [gedaagde] en telt dat bedrag mee bij de inbrengverplichting van [eiser] .
Een aan de echtgenoot van een erfgenaam gedane gift die in een tussen hen ten tijde van de gift bestaande gemeenschap van goederen is gevallen, wordt voor de toepassing van het vorige artikel aangemerkt als een gift aan de erfgenaam.” [2] De algemene inbrengverplichting is bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel komen te vervallen. De wetgever heeft bepaald dat inbreng van giften aan kinderen slechts plaatsvindt voor zover de ouder dat bij de gift of bij testament heeft voorgeschreven. Ook artikel 4.5.4.3a is in dat kader komen te vervallen. De Minister overwoog ter zake: “Schrapping van deze bepaling is in overeenstemming met de wijziging van artikel 4.3.3.6a voor de positie van giften ten aanzien van de legitieme portie. Ook voor de inbreng is er naar mijn oordeel grond om niet af te wijken van de formele tenaamstelling van giften. Op grond van artikel 4.5.4.3 lid 1 staat het de erflater volledig vrij om te bepalen dat daarmee wél rekening zal worden gehouden.” [3] In dit geval heeft erflater in zijn testament uitdrukkelijk bepaald dat zijn
afstammelingenverplicht zijn tot inbreng van de door erflater
aan zijn kinderengedane giften. De heer [echtgenoot van eiseres] is geen kind van erflater, maar diens schoonzoon. De gift aan [echtgenoot van eiseres] is door erflater niet onder de inbrengverplichting van [eiser] geschaard; het testament bepaalt daar namelijk niets over. Bovendien is gesteld noch gebleken dat erflater met die gift aan [echtgenoot van eiseres] de wil tot bevoordeling van [eiser] had. [gedaagde] heeft ter zitting van 12 oktober 2021 verklaard dat haar vader [echtgenoot van eiseres] [ [echtgenoot van eiseres] , rechtbank] erg graag mocht en hem ook € 100.000,- wilde schenken. Zijn gift aan [echtgenoot van eiseres] was dan dus daadwerkelijk bedoeld voor [echtgenoot van eiseres] . Van een oogmerk tot bevoordeling van [eiser] is niet gebleken. [eiser] heeft verklaard dat zij en haar echtgenoot elk jaar individueel hun eigen 50% aandeel van de verschuldigde rente betaalden. Verlaging van het aandeel van [echtgenoot van eiseres] in de hypotheekschuld heeft aldus geen bevoordeling van [eiser] tot gevolg gehad.
€ 8.712,58moet worden ingebracht door [gedaagde] .
€ 2.239,14als gift kwalificeert, neemt de rechtbank dit als vaststaand aan en rekent zij dit bedrag mee bij de inbrengverplichting van [gedaagde] .
€ 95.548,28. De door [gedaagde] in reconventie gevorderde verklaring voor recht onder I zal in die zin worden afgegeven dat [eiser] een bedrag van € 95.548,28 dient in te brengen in de nalatenschap van erflater. Gelet op het voorgaande zal de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht onder I niet worden afgegeven.
€ 95.548,28 +