ECLI:NL:RBNNE:2025:4778

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
C/18/248225 / FT RK 25-1001
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in het kader van de schuldsanering

Op 18 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen dat was ingediend door een schuldenaar in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp). De schuldenaar had verzocht om schorsing van een loonbeslag dat door het Noordelijk Belastingkantoor was gelegd. De rechtbank oordeelde dat de noodzaak en spoedeisendheid van het verzoek onvoldoende waren onderbouwd. De schuldenaar stelde dat het beslag leidde tot een onhoudbare financiële situatie, maar de rechtbank vond dat er onvoldoende bewijs was voor een acute noodsituatie. De rechtbank merkte op dat de schuldenaar niet had aangetoond dat hij door het beslag in financiële problemen verkeerde, en dat er geen onderbouwing was voor de stelling dat nieuwe schulden zouden ontstaan als gevolg van het beslag. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen en wees het verzoek af. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en er werd aangegeven dat hoger beroep mogelijk is binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
zaaknummer: C/18/248225 / FT RK 25-1001

beschikking van 18 september 2025

in de zaak van:
[schuldenaar], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen [schuldenaar] ,
tegen
Noordelijk Belastingkantoor,
Postbus 88, 9700 AB Groningen,
hierna te noemen Noordelijk Belastingkantoor.

PROCESGANG

Op 16 september 2025 heeft verzoeker een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp) en een verzoek tot het geven van een voorlopige voorziening bij voorraad ingediend als bedoeld in artikel 287 lid 4 Faillissementswet (Fw).
De gevraagde voorziening houdt in dat de rechtbank de uitoefening van het op 31 juli 2025 door het Noordelijk Belastingkantoor gelegde derdenbeslag onder de werkgever van verzoeker zal schorsen voor de periode dat de rechtbank nog niet heeft beslist op het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.

RECHTSOVERWEGINGEN

Verzoeker is werkzaam bij [bedrijf 1] te [plaats] en heeft de rechtbank verzocht om - totdat op het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsanering is beslist - het onder zijn werkgever gelegde derdenbeslag op te schorten. Door de beslaglegging van augustus heeft verzoeker de huur en de overige vaste lasten niet kunnen betalen. Hierdoor loopt de schuldpositie op. Verzoeker heeft aangevoerd dat de gevraagde voorziening bij voorraad noodzakelijk is omdat door het gelegde beslag een instabiele situatie is ontstaan, omdat hij niet in staat is de vaste lasten te voldoen met als gevolg een risico op woningontruiming en afsluiting gas/licht/water.
De rechtbank overweegt dat een voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw kan worden uitgesproken ter overbrugging van de periode tussen de indiening van en de beslissing op het verzoekschrift tot toepassing van de Wsnp als er een noodvoorziening nodig is. Er zijn geen beperkingen gesteld ten aanzien van het vorderen van voorlopige voorzieningen en het staat de rechter dan ook vrij om die maatregelen te treffen die hij geraden acht en voor de duur die hij geraden acht (MvA, Kamerstukken I 2006/07, 29 942, C). De wetgever heeft artikel 287 lid 4 Fw zo geformuleerd dat de rechtbank een voorlopige voorziening kan geven als sprake is van spoedeisendheid. Hoewel de gewone regels van stelplicht en bewijslast niet van toepassing zijn op een procedure als de onderhavige, moet een verzoeker in een dergelijke procedure zijn spoedeisend belang wel stellen en waar nodig onderbouwen. Die noodzaak tot onderbouwing vloeit voort uit het procesreglement waaruit blijkt dat de noodzaak van de voorziening moet worden aangetoond, mede aan de hand van schriftelijke stukken (artikel 4.2.2.4. Procesreglement Insolventiezaken).
De rechtbank is van oordeel dat [schuldenaar] de noodzaak van het verzoek, en daarmee van de spoedeisendheid, onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd en de rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Uit het verzoekschrift is onvoldoende gebleken van een acute noodsituatie waarvoor reeds in dit stadium een voorziening getroffen moet worden totdat beslist is op het Wsnp-verzoek. [schuldhulpbedrijf] heeft namens [schuldenaar] wel aangevoerd dat, vanwege het beslag, de budgetbeheerder niet in staat zal zijn de vaste lasten te voldoen, maar dat is in het geheel niet onderbouwd. De rechtbank kan ook niet vaststellen dat op dit moment door het beslag sprake is van een acute noodsituatie. Dit was anders geweest als [schuldenaar] door het beslag budgettair in de knel was gekomen waardoor nieuwe schulden zouden ontstaan. Hiervan is echter niet gebleken. [schuldenaar] heeft in het verzoekschrift weliswaar gesteld dat door het beslag een tekort ontstaat gelet op de hoogte van de beslagvrije voet in verhouding tot het vrij te laten bedrag, maar het had op zijn weg gelegen om dit met (bijvoorbeeld) een budgetplan te onderbouwen. De rechtbank overweegt verder dat uit de door [schuldenaar] overgelegde bankafschriften niet blijkt van een tekort. Integendeel zelfs, [schuldenaar] blijkt in augustus naast zijn loon van [bedrijf 1] tevens betalingen ter hoogte van in totaal € 2.480,50 te hebben ontvangen van [bedrijf 2] B.V. Ook in juli ontving [schuldenaar] meer dan € 2.000,00 van dit bedrijf. Het verzoekschrift bevat geen enkele verklaring voor deze maandelijkse betalingen. De rechtbank constateert overigens wel dat er nieuwe schulden lijken te ontstaan doordat de huur en overige vaste lasten niet betaald worden, maar dat lijkt eerder het gevolg van het bestedingspatroon van [schuldenaar] en zijn partner dan dat het een gevolg is van het gelegde beslag. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook onvoldoende gebleken dat dat [schuldenaar] als gevolg van het beslag daadwerkelijk nieuwe schulden laat ontstaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank dan ook niet vaststellen dat er sprake is van een (voldoende) spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
Op het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal bij afzonderlijk vonnis worden beslist.

BESLISSING

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.A. Baarsma en in het openbaar uitgesproken op
18 september 2025, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden locatie Leeuwarden, te rekenen van de dag van de uitspraak en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.