ECLI:NL:RBNNE:2025:4779

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
C/18/247801 / FT RK 25/964
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

Op 5 september 2025 heeft de rechtbank een verzoekschrift ontvangen tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een dwangakkoord, ingediend door de Kredietbank Midden Groningen. De zaak is behandeld op 6 oktober 2025, waarbij de schuldenaar, de Kredietbank, een schuldhulpverlener, een beschermingsbewindvoerder en de ex-partner aanwezig waren. De rechtbank heeft de behandeling aangehouden om aanvullende informatie te verkrijgen over de vordering van de ex-partner en de hoogte van het bovenmatige banksaldo. Op 13 mei 2025 heeft de schuldenaar een schuldregeling aangeboden, die door alle schuldeisers behalve de ex-partner is aanvaard. De ex-partner heeft geen reden voor haar weigering opgegeven, maar heeft tijdens de zitting verklaard dat zij vindt dat de schuldenaar meer verantwoordelijkheid moet nemen en dat er meer vermogen zou moeten zijn om aan te bieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden schuldregeling goed en betrouwbaar is gedocumenteerd en dat de ex-partner in redelijkheid niet tot weigering van de aangeboden regeling heeft kunnen komen. De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord toe te wijzen en de ex-partner te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. Het subsidiaire verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling is als ingetrokken beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen
zaaknummer: C/18/247801 / FT RK 25/964

vonnis van 17 oktober 2025

in de zaak van:
[schuldenaar], geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen [schuldenaar] ,
tegen
mevrouw [verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, hierna te noemen de ex-partner.

PROCESGANG

1.1.
Op 5 september 2025 is ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling (Wsnp) en tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw). Beide verzoeken zijn ingediend door Kredietbank Midden Groningen (hierna te noemen de Kredietbank )
1.2.
Het verzoekschrift tot vaststelling van een dwangakkoord is behandeld ter zitting van 6 oktober 2025. Hierbij zijn verschenen:
- [schuldenaar] ;
- de heer [schuldhulpverlener] van de Kredietbank (schuldhulpverlener);
- mevrouw [beschermingsbewindvoerder] van [bedrijf] (beschermingsbewindvoerder);
- mevrouw [verweerster] , de ex-partner.
1.3.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting aangehouden en Kredietbank in de gelegenheid gesteld om de hoogte van de vordering van LBIO te toetsen op juistheid, een medische verklaring te overleggen en uitleg te geven hoe het bovenmatig banksaldo is vastgesteld.
1.4.
De Kredietbank heeft de rechtbank op 8 oktober 2025 schriftelijk geïnformeerd.
1.5.
Vonnis is bepaald op vandaag.

RECHTSOVERWEGINGEN

2.1.
Op 13 mei 2025 heeft [schuldenaar] een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers. Dit akkoord houdt – samengevat – in dat de Kredietbank een saneringskrediet verstrekt van (netto) € 744,82 op basis van de maandelijkse afloscapaciteit van verzoeker van € 45,71. Het aanwezige bovenmatige vermogen is vastgesteld op € 214,80. Op basis van dit betalingsvoorstel is aan de preferente crediteur een percentage van 2,2 % van haar vordering en aan de concurrente schuldeisers een percentage van 1,1 % van hun vordering tegen finale kwijting aangeboden.
2.2.
De schuldregeling is door alle schuldeisers behalve de ex-partner aanvaard. De ex-partner heeft geen reden voor haar weigering opgegeven.
2.3.
Uit de bij de aangeboden schuldregeling gevoegde toelichting blijkt dat [schuldenaar] een loondienstverband van 24 uren per week heeft, hetgeen gezien de lichamelijke en psychische problemen het maximaal haalbare is. Bij toepassing van de schuldsaneringsregeling zullen de kosten (bestaande uit het bewindvoerderssalaris en griffierecht voor het deponeren van een uitdelingslijst) circa € 4.757,00 bedragen.
2.4.
[schuldenaar] heeft in het verzoek tot oplegging van het dwangakkoord de rechtbank verzocht de ex-partner te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
2.5.
Ter zitting heeft de ex-partner (kort samengevat) verklaard dat zij vindt dat [schuldenaar] als vader verantwoordelijkheid moet nemen en dat er meer vermogen zou moeten zijn om aan te bieden. Zij is bovendien van mening dat [schuldenaar] meer zou kunnen werken dan dat hij nu doet.
2.6.
Ter zitting heeft de rechtbank de Kredietbank erop geattendeerd dat uit de stukken bij het verzoekschrift blijkt dat de rechtbank de alimentatieverplichting bij beschikking van 22 januari 2024 vanaf die datum op nihil heeft gesteld, terwijl in het schuldenoverzicht van LBIO de termijnen nog altijd doorlopen. Er zijn zodoende vragen over de juistheid van de hoogte van de vordering van de ex-partner. Daarnaast heeft de rechtbank aan de hand van de bij het verzoekschrift aangetroffen bankafschriften gevraagd naar een onderbouwing van het ingelegde bovenmatige saldo.
2.7.
De Kredietbank heeft de rechtbank op 8 oktober 2025 schriftelijk bericht dat het destijds niemand is opgevallen dat het LBIO de vordering heeft laten oplopen met de niet-verschuldigde alimentatiebedragen na 22 januari 2024 en dat bij het LBIO een aangepaste opgave is opgevraagd. De verwachting is dat deze opgave op zich kan laten wachten maar dat door de verlaging van de schuldenlast het aanbod percentage hoger zal uitvallen ten gunste van de schuldeisers.
Met betrekking tot de berekening van het bovenmatige saldo is een herberekening gemaakt waardoor het saldo nu is vastgesteld op € 971,32, wat ook ten gunste van de schuldeisers uitvalt.
2.8.
De rechtbank begrijpt uit het bericht van de Kredietbank dat het aanbod aldus gewijzigd is dat de Kredietbank een saneringskrediet verstrekt van (netto) € 744,82 en [schuldenaar] een bedrag van € 971,32 extra inlegt aan bovenmatig vermogen.

De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat het een schuldeiser in beginsel vrijstaat zijn medewerking aan een door de schuldenaar aangeboden schuldregeling – waarbij hij slechts een (beperkt) deel van zijn vordering betaald krijgt en voor het restant afstand moet doen van zijn recht op voldoening – te weigeren en dat bij toewijzing van een bevel tot instemming terughoudendheid geboden is. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan er plaats zijn voor een bevel tot instemming waarbij het in beginsel op de weg van de schuldenaar ligt de specifieke feiten en omstandigheden te stellen en, zo nodig, te bewijzen, waaruit kan worden afgeleid dat de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met het akkoord heeft kunnen komen. Daarbij zal mede in aanmerking worden genomen de (on)evenredigheid tussen het belang dat de schuldeiser heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
3.2.
Blijkens de wetsgeschiedenis (MvT Kamerstukken II 2004/05, 29 942, nr. 3 p. 18) bij de totstandkoming van art. 287a Fw kan een groot aantal toetsingscriteria van belang zijn bij de beantwoording van de vraag of de desbetreffende weigerende schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Zo is onder meer van belang:
of het voorstel is getoetst door een onafhankelijke en deskundige partij (bijvoorbeeld een gemeentelijke kredietbank);
of het voorstel goed en betrouwbaar is gedocumenteerd;
of voldoende duidelijk is dat het bod dat is gedaan het uiterste is waartoe verzoeker financieel in staat moet worden geacht;
of het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht biedt voor de schuldeisers en hoe groot de kans is dat zij in dat geval dan evenveel of meer zullen ontvangen;
of een (dwang)akkoord geen concurrentievervalsing oplevert;
hoe groot het aandeel van de weigerachtige schuldeiser(s) in de totale schuldenlast is.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat het voorstel is ingediend en getoetst door de Kredietbank , waarbij met name de positie van de schuldeisers is onderzocht in het geval er geen dwangakkoord tot stand zou komen maar een schuldsaneringsregeling zou worden uitgesproken. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de eis dat het voorstel is getoetst door een onafhankelijke en deskundige partij.
3.4.
Met de nagekomen stukken, waaronder een medische verklaring, en na aanpassing van het aanbod is de door [schuldenaar] aangeboden schuldregeling naar het oordeel van de rechtbank goed en betrouwbaar gedocumenteerd, en voldoende onderbouwd. Uit de berekening van het vrij te laten bedrag blijkt de hoogte van de afloscapaciteit. Ook zijn de schuldeisers over de persoonlijke situatie van [schuldenaar] geïnformeerd. De ex-partner heeft de arbeidscapaciteit van [schuldenaar] weliswaar in twijfel getrokken, maar zij heeft dat op geen enkele manier onderbouwd. Dat geldt ook voor haar stelling dat [schuldenaar] meer vermogen zou hebben en zwart zou werken. De rechtbank passeert deze verweren dan ook.
3.5.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat indien [schuldenaar] zou worden toegelaten tot de Wsnp zijn schuldeisers aan het einde van de Wsnp geen hogere uitkering tegemoet kunnen zien dan in het kader van de aangeboden schuldregeling. Op basis van de huidige gegevens kan er aan het einde van de schuldsaneringsregeling na aftrek van de bewindvoerderkosten aan de schuldeisers geen enkele uitkering worden gedaan. Niet valt te verwachten dat daarin gelet op de omstandigheden veel verandering zal gaan plaatsvinden. De rechtbank merkt daarbij op dat de kosten van de Wsnp hoger zijn dan de bemiddelingskosten die de Kredietbank in rekening brengt.
3.6.
De rechtbank neemt bij haar beslissing voorts in aanmerking dat uit de door [schuldenaar] overgelegde stukken blijkt dat een ruime meerderheid van de schuldeisers (samen ten minste 92,90 % van het gehele schuldenbedrag vertegenwoordigend) heeft verklaard in te willen stemmen met het aangeboden akkoord.
3.7.
Nu de aangeboden schuldregeling goed en betrouwbaar is gedocumenteerd, voldoende is onderbouwd, terwijl het alternatief van de Wsnp de ex-partner als schuldeiser geen gunstiger vooruitzicht biedt dan de aangeboden schuldregeling, is de rechtbank van oordeel dat de ex-partner in redelijkheid niet tot weigering van de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen. De ex-partner heeft immers geen belang bij de weigering van de aangeboden schuldregeling, terwijl [schuldenaar] en de overige schuldeisers wel belang hebben bij aanvaarding daarvan. Het belang van de overige schuldeisers is, evenals het belang van de ex-partner, gelegen in de betere vooruitzichten bij de aanvaarding van de aangeboden schuldregeling dan bij verwerping daarvan en het belang van [schuldenaar] is gelegen in het feit dat hij buiten het wettelijk traject zijn schulden kan regelen, hetgeen in overeenstemming is met hetgeen de wetgever met de gedwongen schuldregeling heeft beoogd.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het verzoek dan ook worden toegewezen. Aangezien het primaire verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord zal worden toegewezen, kan behandeling van het subsidiaire verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling achterwege blijven. De rechtbank beschouwt dit verzoek tot toelating Wsnp als zijnde ingetrokken.

BESLISSING

De rechtbank:
- beveelt de ex-partner in te stemmen met de hiervoor onder 2.8. genoemde (gewijzigde) schuldregeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Baarsma, en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2025, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.