Op 19 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak waarin een beroep is ingesteld op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). De zaak betreft een beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel dat door de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen is opgelegd. De veroordeelde, geboren in 1987 en thans gedetineerd, heeft via zijn advocaat, mr. E. van de Rakt, beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie van 27 februari 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tijdig en juist is ingesteld en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 november 2025 hebben de raadsvrouw en de officier van justitie, mr. S.M. von Bartheld, hun standpunten uiteengezet. De veroordeelde heeft aangevoerd dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden, omdat hij niet persoonlijk aanwezig was tijdens de behandeling in België en onvoldoende contact had met zijn advocaat. De officier van justitie heeft echter betoogd dat er geen weigeringsgrond is en dat de erkenning van het confiscatiebevel terecht is verleend.
De rechtbank heeft overwogen dat de inhoud van het confiscatiecertificaat, zoals ingevuld door de Belgische autoriteiten, als uitgangspunt moet dienen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de informatie in het certificaat en heeft geoordeeld dat de veroordeelde gebruik heeft gemaakt van zijn aanwezigheidsrecht door zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat. De rechtbank heeft het verzoek tot aanhouding van de behandeling afgewezen en het beroep ongegrond verklaard, omdat er geen weigeringsgronden aanwezig zijn en de officier van justitie in redelijkheid tot erkenning van de confiscatiebeslissing heeft kunnen komen.