ECLI:NL:RBNNE:2025:4793

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
C/18/242985 FT RK 25/264 en C/18/25/292 R
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling met toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft verzoeker op 13 maart 2025 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De behandeling vond plaats op 19 september 2025, waarbij verzoeker samen met zijn schuldhulpverlener aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in een toestand verkeert waarin hij niet meer in staat is om zijn schulden te betalen. De rechtbank is bevoegd om de procedure te openen, aangezien het centrum van de voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.

De rechtbank heeft de eisen van de Faillissementswet onderzocht, met name artikel 288, dat stelt dat een verzoek tot schuldsanering alleen kan worden toegewezen als de verzoeker te goeder trouw is geweest in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek. Verzoeker heeft een schuldenlast van € 18.960,76, waaronder boetes van het CJIB voor verkeersovertredingen. De rechtbank oordeelt dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest met betrekking tot deze schulden, maar overweegt ook de mogelijkheid van toewijzing op basis van de hardheidsclausule.

De rechtbank concludeert dat verzoeker zijn situatie heeft verbeterd, met een fulltime baan en een stabiele financiële situatie door beschermingsbewind. Daarom wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling toegewezen, met een termijn van 18 maanden, ingaande op de datum van het vonnis. De rechtbank benoemt mr. H.J. Idzenga tot rechter-commissaris en geeft instructies aan de bewindvoerder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer: C/18/242985 FT RK 25/264 + C/18/25/292 R
vonnis van 8 oktober 2025
in de zaak van:

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,

wonende te [adres] ,
hierna te noemen: verzoeker.

PROCESGANG

Verzoeker heeft op 13 maart 2025 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van 19 september 2025. Daarbij is verzoeker verschenen tezamen met de heer [schuldhulpverlener van schuldhulpbedrijf] .

RECHTSOVERWEGINGEN

De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 van Verordening 2015/848 van de Raad van de Europese Unie bevoegd deze hoofdprocedure te openen nu het centrum van de voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
Gebleken is dat verzoeker in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met betaling van zijn schulden.
Artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet bepaalt sinds 1 juli 2023 dat de termijn van de schuldsaneringsregeling begint op de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, dan wel van de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling indien die eerder is gelegen.
Op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b Faillissementswet (Fw) wordt een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
In bijlage III Procesreglement rechtbanken inhoudende ‘landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling’ wordt het begrip goede trouw nader ingevuld. Blijkens die bepaling is van goede trouw in beginsel en onder meer geen sprake indien in de periode van drie jaren voorafgaand aan de indiening van het verzoek (onder meer)(substantiële) geldboetes zijn opgelegd ter zake van verkeersovertredingen (Wet Mulder-feiten).
In verband hiermee wordt het volgende overwogen. Verzoeker heeft een totale schuldenlast van € 18.960,76, waaronder een vijftal vorderingen van het CJIB ter hoogte van in totaal
€ 1.642,00. Blijkens de toelichting betreft het boetes wegens te hard rijden. Deze boetes zijn ontstaan in de drie jaar voorafgaand aan de het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Naar het oordeel van de rechtbank kan verzoeker ten aanzien van deze schulden aan het CJIB niet als te goeder trouw worden aangemerkt.
Ter zitting heeft verzoeker aangeven dat hij veel kilometers maakt voor zijn werk, hij werkt fulltime als beveiliger en heeft per 1 september 2025 een vast contract gekregen. Verzoeker is zich er bewust van dat het anders moet en hij is een stuk serieuzer geworden. Sinds verzoeker onder beschermingsbewind staat is ook zijn financiële situatie stabiel en ontstaan er geen nieuwe schulden meer.
Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan, ondanks het feit dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 288, lid 1, aanhef en onder b Fw zich voordoet, op grond van artikel 288 lid 3 Fw toch worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen (de zogenaamde hardheidsclausule).
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op de hardheidsclausule in ieder geval aannemelijk dient te zijn dat de oorzaak van de problematiek die tot de schulden heeft geleid onder controle is. Er dient met andere woorden sprake te zijn van een bestendige gedragsverandering waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de verklaring die verzoeker ter zitting heeft afgelegd genoegzaam gebleken dat de situatie waarin verzoeker nu verkeert zodanig anders is dan ten tijde van het ontstaan van de schulden dat gesproken kan worden van “een keer ten goede”. Verzoeker heeft inmiddels een fulltime baan en een vast contract en ook zijn financiële situatie is stabiel door het ingestelde beschermingsbewind. De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen.
De Wsnp duurt in principe 18 maanden. Artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet bepaalt sinds 1 juli 2023 dat de termijn van de Wsnp in beginsel ingaat op de dag van dit vonnis, tenzij er aanleiding is om de termijn eerder te laten ingaan.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker niet heeft verzocht om een eerdere ingangsdatum. Aan de hand van de ingediende stukken ziet de rechtbank ook geen aanleiding om een eerdere ingangsdatum te bepalen, nu niet is gebleken dat verzoeker in de tijd voorafgaand aan het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling voor zijn schuldeisers heeft gespaard.

BESLISSING

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ;
-stelt de termijn van de regeling vast op 18 maanden te rekenen vanaf de datum
van dit vonnis;
­ benoemt tot rechter-commissaris mr. H.J. Idzenga,
en tot bewindvoerder [bewindvoerder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenares gerichte brieven
en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.F. Clement en in het openbaar uitgesproken door
mr. N.A. Baarsma op 8 oktober 2025 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.