In deze zaak heeft verzoeker op 13 maart 2025 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De behandeling vond plaats op 19 september 2025, waarbij verzoeker samen met zijn schuldhulpverlener aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in een toestand verkeert waarin hij niet meer in staat is om zijn schulden te betalen. De rechtbank is bevoegd om de procedure te openen, aangezien het centrum van de voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.
De rechtbank heeft de eisen van de Faillissementswet onderzocht, met name artikel 288, dat stelt dat een verzoek tot schuldsanering alleen kan worden toegewezen als de verzoeker te goeder trouw is geweest in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek. Verzoeker heeft een schuldenlast van € 18.960,76, waaronder boetes van het CJIB voor verkeersovertredingen. De rechtbank oordeelt dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest met betrekking tot deze schulden, maar overweegt ook de mogelijkheid van toewijzing op basis van de hardheidsclausule.
De rechtbank concludeert dat verzoeker zijn situatie heeft verbeterd, met een fulltime baan en een stabiele financiële situatie door beschermingsbewind. Daarom wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling toegewezen, met een termijn van 18 maanden, ingaande op de datum van het vonnis. De rechtbank benoemt mr. H.J. Idzenga tot rechter-commissaris en geeft instructies aan de bewindvoerder.