ECLI:NL:RBNNE:2025:4795

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
25-003230
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op artikel 39 WWETGC inzake erkenning en tenuitvoerlegging van een confiscatiebeslissing

Op 19 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak waarin een beroep is ingesteld op artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). De veroordeelde, geboren in 1993 en thans gedetineerd, had beroep ingesteld tegen een beslissing van de officier van justitie tot erkenning en tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel dat door het hof van beroep te Gent was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tijdig en juist was ingesteld en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank overwoog dat de erkenning van het confiscatiebevel door de officier van justitie niet geweigerd had hoeven worden. De verdediging van de veroordeelde stelde dat er sprake was van schending van zijn fundamentele rechten, omdat hij niet persoonlijk aanwezig was bij de behandeling in België en niet goed vertegenwoordigd was. De officier van justitie weerlegde deze argumenten en stelde dat het certificaat correct was ingevuld. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de inhoud van het confiscicatiecertificaat en dat de officier van justitie in redelijkheid tot erkenning van het confiscatiebevel had kunnen komen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek tot aanhouding van de behandeling afgewezen. De beslissing tot confiscatie van 5.000 euro is daarmee onherroepelijk geworden, en de rechtbank heeft geen weigeringsgronden aanwezig geacht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Leeuwarden
raadkamernummer : 25-003230
cjib-zaaknummer : 8072542300000437
beslissing van de meervoudige raadkamer van 19 november 2025 op het beroep op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in [instelling] ,
hierna te noemen: veroordeelde.
Procesverloop
Op 5 februari 2025 heeft mr. E. van de Rakt, advocaat te Breda, namens veroordeelde beroep ingesteld tegen de op 17 december 2024 door de officier van justitie genomen beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van een op 6 december 2023 door het hof van beroep te Gent, achtste kamer correctionele zaken, te België, opgelegde beslissing tot confiscatie (bijzondere verbeurdverklaring) van een bedrag van 5.000,--.
De raadsvrouw en de officier van justitie hebben schriftelijk hun standpunten uiteengezet.
De mondeling behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 5 november 2025. Hierbij waren aanwezig de raadsvrouw en de officier van justitie, mr. S.M. von Bartheld.

Motivering

De rechtbank stelt op basis van de stukken het volgende vast.
Het beroep is ingesteld op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (hierna: WWETGC).
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de bevoegde instantie voor de behandeling van het beroep en het beroep is tijdig en juist ingesteld.
De toetsing van het beroep vindt plaats op grond van de op 19 december 2020 in werking getreden Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees parlement en de Raad van 14 november 2018 (hierna: Verordening 2018/1805) en op grond van het op 19 december 2020 in werking getreden artikel 39 van de WWETGC.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunten voor de beoordeling van een beroep op grond van artikel 39 van de WWETGC het volgende geldt:
  • de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft kunnen komen;
  • de officier van justitie mag bij zijn beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen;
  • de rechtbank mag bij haar beoordeling evenmin treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.
Standpunt veroordeelde
Namens veroordeelde heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat de erkenning van het confiscatiebevel door de officier van justitie geweigerd had moeten worden, omdat er gehandeld is in strijd met artikel 19 lid 1 sub g van de Verordening 2018/1805. Veroordeelde
is bij de behandeling van zijn zaak in België niet persoonlijk verschenen en geen van de uitzonderingsgronden zoals vermeld in onderdeel I, II of III van het confiscatiecertificaat is van toepassing. Veroordeelde heeft advocaat mr. Smet gemachtigd namens hem hoger beroep in te stellen en heeft verder geen contact met hem gehad over de te voeren verdediging. Uit het certificaat blijkt dat veroordeelde ter zitting vertegenwoordigd zou zijn door advocaat mr. Minten. Dit is niet in overleg en met instemming van veroordeelde gebeurd en hij kent deze advocaat niet en heeft hem ook niet gemachtigd
namens hem de verdediging te voeren. Daarom kan niet worden aangenomen dat veroordeelde heeft kunnen deelnemen aan de behandeling van zijn strafzaak op een wijze die in overeenstemming is met zijn fundamentele rechten. Dit kan niet als een effectieve verdediging worden beschouwd, zodat het recht van veroordeelde op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden en inbreuk wordt gemaakt op het aanwezigheidsrecht van veroordeelde zoals geformuleerd in het derde lid van dit artikel.
Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de erkenning van het confiscatiebevel door de officier van justitie geweigerd had moeten worden op grond van artikel 19 lid 1 onder c van de Verordening 2018/1805. In onderdeel H van het certificaat wordt namelijk uitsluitend melding gemaakt van de vertegenwoordiging door advocaat mr. Minten, terwijl uit de stukken blijkt dat mr. Wydoodt veroordeelde op een eerdere zitting zou hebben vertegenwoordigd. Overigens is ook deze advocaat bij veroordeelde onbekend en is deze niet door veroordeelde gemachtigd hem te verdedigen. Dit raakt direct de toetsing van de erkenningsvereisten en vormt een inbreuk op de rechten van veroordeelde.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de behandeling van het beroep aan te houden teneinde het openbaar ministerie nadere inlichtingen te laten inwinnen in België omtrent de procesvertegenwoordiging.
Standpunt officier van justitie
Door de officier van justitie is gemotiveerd aangevoerd waarom geen sprake is van een weigeringsgrond en dat de verweren moeten worden verworpen. Ook verzet hij zich tegen aanhouding van de behandeling voor het opvragen van nadere inlichtingen bij de uitvaardigende staat.
Het confiscatiebevel is door de Belgische autoriteiten ingevuld en gelet op het vertrouwensbeginsel moet ervan uitgegaan worden dat de informatie die hierin is opgenomen juist is. Er zijn ook geen aanwijzingen om hieraan te twijfelen.
In het confiscatiecertificaat is ingevuld dat veroordeelde op de hoogte was van de zitting en dat hij een advocaat, mr. Minten, heeft gemachtigd zijn verdediging ter zitting te voeren en dat hij ter zitting ook daadwerkelijk door een advocaat is verdedigd. Deze informatie wordt bevestigd door het bijgevoegde confiscatiebevel. Veroordeelde is tijdens de openbare terechtzitting van 7 november 2023 in zijn middelen van verdediging vertegenwoordigd door mr. Minten in plaats van mr. Smet, beiden advocaat te Antwerpen.
Dat veroordeelde op een eerdere zitting door mr. Wijdoodt werd vertegenwoordigd, maakt dit niet anders. Het certificaat is volledig en correct ingevuld door de uitvoerende autoriteit waardoor er geen aanvullende consultatie op onderdelen van het certificaat benodigd is geweest en nodig is.
De officier van justitie kon in redelijkheid tot erkenning van het confiscatiebevel overgaan.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat in beginsel uitgegaan moet worden van de inhoud van het confiscatiecertificaat, zoals dit door de uitvaardigende lidstaat is ingevuld. Als bijlage is het confiscatiebevel toegevoegd. De informatie uit het confiscatiebevel komt overeen met de informatie uit het confiscatiecertificaat. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van het confiscatiecertificaat.
Uit het confiscatiebevel blijkt dat veroordeelde verzet heeft aangetekend tegen het verstekvonnis van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, van 13 juni 2022 en dat hij vervolgens hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, van 10 oktober 2022 dat op tegenspraak was gewezen. Dit hoger beroep is op 7 november 2023 door het hof van beroep te Gent behandeld waarbij verdachte in zijn middelen van verdediging werd vertegenwoordigd door mr. Minten in plaats van mr. Smet, beiden advocaat te Antwerpen. Vervolgens is op 6 december 2023 door voornoemd hof het arrest op tegenspraak gewezen, waarbij de beslissing tot confiscatie is genomen.
Deze beslissing is op 22 december 2023 onherroepelijk geworden. De opgelegde beslissing tot confiscatie van een bedrag van 5.000,-- is hiermee onherroepelijk geworden.
Dat veroordeelde op een eerdere zitting van het hof op 6 juni 2023 werd vertegenwoordigd door mr. Wijdoodt, advocaat te Brugge, in plaats van mr. Smet, advocaat te Antwerpen, doet hieraan niet af. Ook
tijdens die zitting werd veroordeelde vertegenwoordigd door een advocaat. Het certificaat is volledig en correct ingevuld door de uitvoerende autoriteit.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet nodig om nadere inlichtingen in te laten winnen in de uitvaardigende lidstaat omtrent de procesvertegenwoordiging. Het verzoek tot aanhouding van de behandeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank verwerpt de gevoerde verweren en is van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid tot erkenning van de confiscatiebeslissing heeft kunnen komen. De rechtbank acht ambtshalve geen weigeringsgronden aanwezig.
De rechtbank zal het ingestelde beroep daarom ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouding van de behandeling af.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 19 november 2025 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr.
W.S. Sikkema en mr. G.C. Koelman, rechters, in tegenwoordigheid van G.T. Zandstra-Alkema, griffier.