ECLI:NL:RBNNE:2025:4843

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
C/17/201158
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming verhuizing in het kader van huiselijk geweld en de belangen van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een moeder en een vader over de vervangende toestemming voor verhuizing van de kinderen naar [woonplaats 2]. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.J. Roossien, verzocht om toestemming om met de kinderen te verhuizen naar [woonplaats 2] vanwege huiselijk geweld dat door de vader was gepleegd. De vader, vertegenwoordigd door mr. M. van Egmond, verzet zich tegen de verhuizing en vraagt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen. De rechtbank heeft de belangen van de kinderen en de impact van het huiselijk geweld afgewogen. De rechtbank concludeert dat de moeder vervangende toestemming krijgt om met de kinderen te verhuizen, omdat de situatie in [woonplaats 1] niet veilig is voor hen. De rechtbank wijst ook de verzoeken van de vader af om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en om de moeder te bevelen terug te verhuizen naar [woonplaats 1]. De rechtbank benadrukt dat de kinderen nu een veilige basis nodig hebben in [woonplaats 2] en dat de moeder hen daar kan bieden wat zij nodig hebben. De rechtbank verleent ook toestemming voor de inschrijving van [minderjarige 1] op een school in [woonplaats 2]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de kinderen zo snel mogelijk naar school kunnen gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/201158 / FA RK 25-1680
beschikking van de meervoudige kamer d.d. 7 november 2025
inzake
[moeder],
wonend in [woonplaats 1] ,
feitelijk verblijvend in [woonplaats 2]
hierna ook te noemen de moeder,
advocaat mr. J.J. Roossien, kantoorhoudende in Nunspeet,
tegen
[de vader],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna ook te noemen de vader,
advocaat mr. M. van Egmond, kantoorhoudende in Heerenveen.
De rechtbank merkt als informant aan:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd in Leeuwarden,
hierna ook te noemen de GI (gecertificeerde instelling).

1.Het (verdere) procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder, ontvangen op 24 juli 2025;
- het bericht met bijlagen van de moeder, ontvangen op 28 juli 2025;
- de beschikking van deze rechtbank van 4 augustus 2025, die hier als herhaald en ingelast wordt beschouwd. De rechtbank heeft daarin geen ambtshalve beslissing genomen op de aanvraag van [minderjarige 1] en heeft de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) verzocht om onderzoek te doen naar welke hoofdverblijfplaats, schoolinschrijving en zorgregeling het meest in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , en of de voorgenomen verhuizing naar [woonplaats 2] in hun belang is;
- het verweerschrift met bijlagen van de vader, tevens inhoudende zelfstandige verzoeken, ontvangen op 1 oktober 2025;
- het rapport van de Raad van 25 september 2025, ontvangen op 2 oktober 2025;
- het bericht met een bijlage van de vader, ontvangen op 6 oktober 2025.
1.2.
De behandeling van de zaak is voortgezet op de zitting van de meervoudige kamer van 9 oktober 2025 en is tegelijk behandeld met het verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen in de procedure C/17/202045 JE RK 25-838. Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- R. Herben, namens de Raad;
- J. Jansen en A. Klein Wassink namens de GI.
1.3.
In de procedure C/17/202045 JE RK 25-838 heeft de rechtbank bij beschikking van 9 oktober 2025 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (definitief) onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar.
1.4.
De moeder heeft haar verzoek om [minderjarige 2] in te schrijven op een basisschool in [woonplaats 2] ingetrokken. Op dat verzoek hoeft de rechtbank dus niet meer te beslissen.

2.De verzoeken en de stand van zaken

2.1.
De moeder heeft – na wijziging van haar verzoek – de rechtbank verzocht om haar:
I. vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met de kinderen van partijen naar [woonplaats 2] (en directe omgeving) en
II. vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 1] te mogen inschrijven op het [school] te [woonplaats 2] .
2.2.
De vader heeft verweer gevoerd en verzoekt bij wijze van zelfstandige verzoeken:
Primair:
- het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te bepalen bij de vader, waarbij vader iedere dag het contact van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met moeder bijvoorbeeld 15 minuten bellen zal stimuleren, althans een afspraak die de rechtbank in goede justitie redelijk acht;
- een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , in de even weken bij vader verblijven en in de oneven weken bij moeder verblijven, althans een regeling die de rechtbank in goede justitie redelijk acht;
Subsidiair:
- te bevelen dat de moeder uiterlijk binnen een maand na de beschikking van de rechtbank met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terugverhuist naar de regio [woonplaats 1] (te weten alles binnen reisafstand van 15 minuten van [woonplaats 1] ), althans op/voor een door de rechtbank te bepalen datum, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de moeder in gebreke blijft om aan de te geven beschikking te voldoen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
- een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , in de even weken bij vader verblijven en in de oneven weken bij moeder verblijven, althans een regeling die de rechtbank in goede justitie redelijk acht;
Primair en subsidiair:
- een feest- en vakantieregeling vast te stellen, waarbij de feest- en vakantiedagen gelijkelijk worden verdeeld volgens een elke september te maken rooster, althans een regeling die de rechtbank in goede justitie juist acht;
- te bevelen dat ouders een hulpverleningstraject bij SCHIP-therapie volgen (productie 2), meer in het bijzonder bij mevrouw Bernadette de Vries te [woonplaats 1] , waarbij oog komt voor gescheiden ouder-problematiek teneinde de ouderrelatie te verbeteren, op kosten van parten gezamenlijk, althans subsidiair op kosten van vader, althans enige vorm van hulpverlening voor partijen teneinde het gezamenlijk gezag op een constructieve manier uit te kunnen voeren, met betrokkenheid en omgang van en voor beide ouders in relatie tot de kinderen;
- te bevelen dat ouders, onder regie van de GI en in overleg met [minderjarige 1] , binnen zes weken een definitieve VO-school voor [minderjarige 1] hebben gekozen die op ten hoogste 35 minuten reisafstand ligt van de (toekomstige) hoofdverblijfplaats van ieder van de ouders.
2.3.
De moeder heeft eerder (op 22 augustus 2024) in een kortgedingprocedure een vordering ingediend om haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen naar [woonplaats 2] en hen daar in te schrijven op een school. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen in haar vonnis van 17 september 2024 afgewezen, omdat - kort gezegd - een kortgedingprocedure zich niet leent voor de zorgvuldige beoordeling en belangenafweging die in deze complexe situatie nodig is. Daarvoor is een beoordeling in een bodemprocedure aangewezen.
2.4.
De kinderen verblijven nu ruim 15 maanden met de moeder bij de grootouders (mz) in [woonplaats 2] . Zij hebben geen contact met de vader. De kinderen staan nog ingeschreven in [woonplaats 1] en [minderjarige 2] gaat daar ook naar school. [minderjarige 1] staat nog ingeschreven op zijn school in [woonplaats 1] , maar feitelijk gaat [minderjarige 1] al ruim een jaar helemaal niet naar school.

3.De standpunten

3.1.
De moeder heeft gesteld dat in de relatie van partijen huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, ook in het bijzijn van de kinderen. De vader is hiervoor inmiddels door zowel de rechtbank als het gerechtshof veroordeeld. Hij heeft in juni/juli 2024 in verband hiermee een tijdelijk huisverbod opgelegd gekregen. De moeder is, voordat de vader na het huisverbod terugkeerde naar de woning, met de kinderen vertrokken naar haar ouders in [woonplaats 2] . Sindsdien verblijft zij daar, omdat de kinderen en zijzelf zich niet langer veilig voelden in [woonplaats 1] . Voor hun vertrek naar [woonplaats 2] was dus een noodzaak en die noodzaak is er nog steeds, aldus de moeder. De moeder heeft verder gesteld dat na de zomervakantie van 2024 onderzocht zou worden welke mogelijkheden er voor haar waren om, in ieder geval voorlopig, weer in [woonplaats 1] of omgeving te gaan wonen met de kinderen en dat de kinderen voorlopig nog in [woonplaats 1] naar school zouden gaan. [minderjarige 2] heeft zijn school vervolgd in [woonplaats 1] , maar [minderjarige 1] stortte volledig in en is sindsdien niet meer naar school gegaan. Zijn toestand is tot nu toe onveranderd, aldus de moeder. Er is allerlei hulpverlening ingeschakeld, zoals de huisarts, Comfortzorg en team Jeugd en Gezin. De hulpverlening concludeerde dat eerst uitgezocht moest worden waar de problematiek van [minderjarige 1] vandaan komt om te kunnen beoordelen wat goed voor hem is. De moeder geeft aan dat de kinderen in [woonplaats 2] tot rust zijn gekomen en dat zij zich daar op hun gemak, veilig en fijn voelen. Zij willen het liefst in [woonplaats 2] blijven wonen. Zij krijgen angstgevoelens als zij weer in [woonplaats 1] moeten gaan wonen.
3.2.
De vader stemt niet in met een verhuizing van de moeder met de kinderen naar [woonplaats 2] . Partijen hebben geen overeenstemming over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en daarover ligt ook geen rechterlijke beslissing. Een verhuizing van de kinderen naar [woonplaats 2] is niet in hun belang vindt de vader. Ze zijn geworteld in [woonplaats 1] , hebben daar hun vriendjes en de afstand [woonplaats 2] - [woonplaats 1] is aanzienlijk en staat in de weg aan een gelijkwaardig ouderschap, zeker nu de moeder het contact tussen de vader en de kinderen niet stimuleert. De vader is bang dat hij uit het leven van de kinderen verdwijnt als zij met de moeder in [woonplaats 2] blijven wonen. Zij stimuleert de kinderen niet om contact met hem te hebben en de kinderen voelen hiervoor geen toestemming van haar. De moeder heeft niks gedaan, zoals besproken in de kortgedingprocedure, om te onderzoeken welke mogelijkheden er voor haar waren om, in ieder geval voorlopig, weer in [woonplaats 1] of omgeving te gaan wonen met de kinderen. De moeder verschuilt zich achter het instorten van [minderjarige 1] om geen stappen te hoeven zetten. De vader wil graag een co-ouderschap. Hij had tijdens de relatie met de moeder ook een groot aandeel in de zorg- en opvoedingstaken.
3.3.
De Raad heeft op basis van zijn onderzoek verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen (dit verzoek is behandeld in de procedure geregistreerd onder nummer C/17/202045 JE RK 25-838 en bij beschikking van 9 oktober 2025 toegewezen voor de duur van een jaar). De Raad adviseert in zijn rapport om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder te bepalen en de contacten tussen de kinderen en de vader eerst begeleid te laten plaatsvinden en toe te werken naar onbegeleide contacten onder regie van de GI. Op de zitting heeft de Raad aangegeven niet te kunnen zeggen of het voor de kinderen meer in hun belang is om in [woonplaats 2] te gaan wonen of in (de buurt van) [woonplaats 1] . De Raad ziet vier getraumatiseerde mensen als gevolg van het huiselijk geweld en stelt dat partijen zo snel mogelijk systeemtherapie moeten volgen en dat er intensieve hulpverlening voor de kinderen moet komen. Een co-ouderschapsregeling is een stap te ver. Wat betreft de school voor [minderjarige 1] moet gekeken worden wat passend is voor hem.
3.4.
De GI heeft op de zitting aangegeven dat zij ziet dat de kinderen nu rust hebben. De GI is van mening dat [woonplaats 2] de juiste plek is voor de kinderen. Het gaat, gezien de reden dat zij naar [woonplaats 2] zijn vertrokken en de omstandigheden waaronder zij daar verblijven (bij hun grootouders), goed met hen. De GI stelt dat de moeder een steunend netwerk van familie en vrienden heeft in [woonplaats 2] en in [woonplaats 2] is een geschikte school voor [minderjarige 1] ; een school die goed aansluit op zijn behoefte en waarvan [minderjarige 1] heeft aangegeven dat hij daar naartoe wil. Deze school vindt de GI beter voor hem dan de scholen in [woonplaats 1] .

4.De beoordeling

De hoofdverblijfplaats van de kinderen en vervangende toestemming verhuizing/bevel tot terugverhuizing
4.1.
Partijen oefenen samen het gezag uit over de kinderen. De moeder heeft daarom toestemming nodig van de vader om met de kinderen naar [woonplaats 2] (en directe omgeving) te mogen verhuizen en [minderjarige 1] daar in de buurt te mogen inschrijven op een school. Omdat de vader het niet eens is met een verhuizing van de kinderen naar [woonplaats 2] (en directe omgeving), kan de rechter op grond van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) beslissen of de moeder vervangende toestemming krijgt om toch met de kinderen te verhuizen en om [minderjarige 1] daar op een school in te schrijven.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (onder meer Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901) moet de rechter bij een beslissing inzake vervangende toestemming voor verhuizing niet alleen het belang van het kind afwegen, maar alle betrokken belangen en alle omstandigheden van het geval. Tot die belangenafweging behoort onder meer:
- het recht en belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten en de (on)mogelijkheid om op een andere wijze aan dat belang tegemoet te komen (de 'noodzaak' voor de verhuizing);
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de leeftijd van het kind en de mate van geworteld zijn in zijn omgeving;
- de te overbruggen afstanden;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing te verzachten en/of te compenseren;
- de frequentie van het contact tussen de niet-verzorgende ouder voor en na de verhuizing;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
4.3.
De rechtbank heeft de betrokken belangen afgewogen en zal de moeder vervangende toestemming verlenen om met de kinderen in [woonplaats 2] (en directe omgeving) te gaan wonen. Zij legt haar beslissing hierna uit.
4.4.
Anders dan de vader is de rechtbank van oordeel dat er voor de moeder een noodzaak was om te vertrekken uit [woonplaats 1] en bij haar ouders in [woonplaats 2] te verblijven. Kort daarvoor had, en dat is niet in geschil, in de woning waar partijen met de kinderen woonden, huiselijk geweld van de vader richting de moeder plaatsgevonden in het bijzijn van de kinderen. De politie moest in verband met dit huiselijk geweld ingrijpen, de man heeft voor de duur van 28 dagen een huisverbod opgelegd gekregen en hij is uiteindelijk hiervoor ook door de rechter veroordeeld. Deze gebeurtenissen hebben een grote impact op alle gezinsleden gehad. De vader stelt weliswaar dat hij de moeder allerlei voorstellen heeft gedaan om, kort gezegd, afwisselend met de kinderen in de woning te verblijven, maar de rechtbank kan zich goed voorstellen dat het voor de kinderen en de moeder niet veilig voelde om in de woning in [woonplaats 1] te verblijven. Er was sprake van een acute situatie, waardoor de rechtbank in dit verband geen gewicht toekent aan het criterium 'de mate waarin de moeder de verhuizing heeft doordacht en voorbereid'.
4.5.
Weliswaar zijn de kinderen geworteld in [woonplaats 1] , maar de vader onderkent naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende welke impact het door hem gepleegde huiselijk geweld op de kinderen en de moeder heeft gehad, waardoor [woonplaats 1] daarna voor hen niet meer als een veilige omgeving wordt ervaren. Op de vraag van de rechtbank of de vader hulp heeft gezocht na zijn veroordeling, heeft de vader op de zitting aangegeven dat hij het huiselijk geweld 'een plekje heeft gegeven' en dat hij zichzelf heeft geleerd hoe hij nu moet omgaan met een situatie waarin zijn emoties oplopen. Het is echter de vraag of deze woorden de moeder en de kinderen een voldoende gevoel van veiligheid kunnen geven als zij in de buurt van de vader zijn of in zijn buurt zouden wonen. Ook met zijn verzoeken (om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en een co-ouderschapsregeling vast te stellen) miskent de vader de impact van het huiselijk geweld op de kinderen en de moeder. De kinderen hebben een veilige basis nodig en die is voor hen nu in [woonplaats 2] en niet in (de buurt van) [woonplaats 1] . Wat betreft de vraag wat op dit moment de noodzaak is van een verhuizing speelt voor de rechtbank in belangrijke mate mee dat [minderjarige 1] een grote weerstand en angst heeft om in [woonplaats 1] te zijn en om er naar school te gaan. [minderjarige 1] gaat daardoor nu al ruim een jaar niet naar school en dat acht de rechtbank zeer schadelijk voor zijn ontwikkeling. [minderjarige 1] moet zijn schoolgang zo snel mogelijk hervatten. In [woonplaats 2] is, gelet op zijn problematiek, een geschikte school voor [minderjarige 1] , die volgens de GI beter bij hem past dan de scholen in [woonplaats 1] . Dit maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank ook nu nog een noodzaak is voor de moeder om met de kinderen in [woonplaats 2] te blijven wonen. De moeder kan hier bovendien snel zelfstandige woonruimte vinden heeft zij onbetwist gesteld, anders dan in [woonplaats 1] of omgeving, omdat zij daar niet meer is ingeschreven als woningzoekende. De (advocaat van de) vader heeft in een e-mail van 6 oktober 2025 nog uiteengezet dat er voor de moeder en de kinderen mogelijkheden zijn in [woonplaats 1] (zoals een tijdelijk verblijf in de voormalige echtelijke woning, dan wel koop van een woning met hulp van de vader), maar die opties acht de rechtbank juist vanwege de betrokkenheid van de vader en al hetgeen hiervoor is overwogen, niet realistisch.
4.6.
De moeder heeft op de zitting aangegeven dat zij het, net als de vader, in het belang acht van [minderjarige 2] dat hij de basisschool in [woonplaats 1] afmaakt. Zij heeft toegezegd dat zij dit zal blijven faciliteren. Gebleken is dat [minderjarige 2] zich op school in [woonplaats 1] veilig genoeg voelt en dat hij vriendjes heeft op school. Voor hem zal voorlopig nog niet zo veel veranderen.
4.7.
Ten aanzien van de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg overweegt de rechtbank dat de vader en de kinderen op dit moment al meer dan een jaar geen contact hebben en dat de laatste herinnering die de kinderen aan hun vader hebben geen positieve is. Die herinnering betreft namelijk het huiselijk geweld. Hoewel de rechtbank de angst van de vader begrijpt dat door een verhuizing van de kinderen naar [woonplaats 2] het contact met hem verloren zal gaan, is het de vraag of het alleen de afstand [woonplaats 2] - [woonplaats 1] is die het contact zal bemoeilijken of dat het huiselijk geweld hierin een (grote) rol speelt. De rechtbank verwacht dat laatste. Op de zitting is ook besproken dat in verband hiermee systeemtherapie of iets soortgelijks nodig is, dat de kinderen (met name [minderjarige 1] ) hulp moeten krijgen en dat eerst korte begeleide contacten op een neutrale plek tussen de vader en de kinderen zouden kunnen plaatsvinden. Dat de kinderen in [woonplaats 2] gaan wonen staat contact met de vader op zichzelf niet in de weg. De moeder heeft op de zitting aangegeven dat zij openstaat voor contactherstel tussen de vader en de kinderen en dat zij de adviezen van de GI zal opvolgen en zal meewerken aan hulpverlening die de contacten tussen de vader en de kinderen zal begeleiden. Daarnaast heeft zij zich bereid verklaard een groot deel van het brengen en halen op zich te nemen. Ook [minderjarige 1] zou volgens de moeder hebben aangegeven dat hij openstaat voor contact met de vader als hij met zijn moeder in [woonplaats 2] mag wonen. De rechtbank overweegt dat een veilige basis in [woonplaats 2] de kinderen mogelijk de ruimte geeft voor contactherstel met de vader. Hieronder bij overweging 4.14. 'De zorg- en vakantieregeling' zal de rechtbank haar beslissing over de zorgregeling uitleggen.
4.8.
Gelet op de ontstane situatie spelen de overige in 4.2. genoemde criteria geen rol in de belangenafweging van de rechtbank. De belangen van de moeder en de kinderen bij een veilige woonsituatie in [woonplaats 2] wegen in dit geval zwaarder dan het belang van de vader om de kinderen bij zich in de buurt te hebben en (daardoor) frequent contact met hen te kunnen hebben, zeker nu de vader de situatie door het huiselijk geweld heeft veroorzaakt en hij een beperkt inzicht lijkt te hebben in de gevolgen hiervan voor de moeder en de kinderen.
4.9.
Nu de rechtbank de moeder vervangende toestemming verleent voor een verhuizing met de kinderen naar [woonplaats 2] (en directe omgeving), zal zij ook de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepalen, aangezien onbetwist is dat de moeder volledig is belast met de verzorging en opvoeding van de kinderen.
4.10.
Het voorgaande betekent dat het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, wordt afgewezen. Dit geldt ook voor zijn verzoek om de moeder te bevelen om terug te verhuizen naar [woonplaats 1] of omgeving.
De inschrijving van [minderjarige 1] op een school in [woonplaats 2]
4.11.
Zoals hiervoor al overwogen, zijn partijen het eens dat [minderjarige 2] in [woonplaats 1] op de basisschool blijft.
4.12.
Nu de kinderen met de moeder in [woonplaats 2] (of directe omgeving) zullen gaan wonen, verleent de rechtbank de moeder vervangende toestemming om [minderjarige 1] in te schrijven op het [school] in [woonplaats 2] . De rechtbank gaat ervan uit dat de moeder het [school] in [woonplaats 2] bedoelt. Deze school is volgens de GI passend voor [minderjarige 1] en [minderjarige 1] heeft zelf aangegeven naar deze school te willen. Een school tussen de woonplaatsen van partijen in, zoals de vader heeft verzocht, acht de rechtbank niet in het belang van [minderjarige 1] . Bovendien, zo heeft de GI uitgelegd op de zitting, is de kans groot dat [minderjarige 1] als 'thuiszitter' niet wordt toegelaten op een school die niet in zijn woon-/hoofdverblijfplaats is.
Het bevel dat partijen een hulpverleningstraject in de vorm van SCHIP-therapie volgen
4.13.
De rechtbank wijst het verzoek van de man af om partijen te bevelen een hulpverleningstraject in de vorm van SCHIP-therapie te volgen. Op de zitting is besproken dat hulpverlening ingezet moet worden voor zowel de ouders als de kinderen. Nu de vrouw en de kinderen ingeschreven zullen zijn in [woonplaats 2] , laat de rechtbank het aan de GI over om in die omgeving geschikte hulpverleningstrajecten voor partijen en de kinderen te zoeken. Partijen hebben op de zitting beiden aangegeven dat zij zullen meewerken aan systeemtherapie.
De zorg- en vakantieregeling
4.14.
De rechtbank wijst het verzoek van de vader om een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , in de even weken bij vader verblijven en in de oneven weken bij moeder verblijven, af. Op de zitting is besproken dat er voor het opstarten en vaststellen van een zorgregeling veel moet gebeuren, in die zin dat hulpverlening voor partijen en de kinderen moet worden ingezet. De vader heeft erkend dat eerst begeleiding bij de contacten tussen hem en de kinderen nodig is. Het vertrouwen van de kinderen in de vader moet hersteld worden. De eerste korte contactmomenten moeten worden begeleid door een door de GI aan te wijzen instantie en op een door de GI te bepalen tijd en plaats. Mogelijk dat het een optie is om de korte contactmomenten ergens halverwege te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld in Emmeloord (hier werkt de vader). De rechtbank is van oordeel dat uiteindelijk onder regie van de GI naar een regeling toegewerkt moet worden, waarbij de kinderen een weekend per veertien dagen bij de vader verblijven. Een co-ouderschapsregeling is niet realistisch als de kinderen in [woonplaats 2] wonen en de vader in [woonplaats 1] , maar een co-ouderschapsregeling acht de rechtbank ook overigens op dit moment niet in het belang van de kinderen.
4.15.
Ook het verzoek om een feest- en vakantieregeling vast te stellen, waarbij de feest- en vakantiedagen gelijk worden verdeeld volgens een elke september te maken rooster, wijst de rechtbank af. Eerst moet sprake zijn van een deugdelijk contactherstel tussen de vader en de kinderen, waarbij de kinderen zich vertrouwd en veilig voelen om bij de vader te verblijven.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.16.
De rechtbank zal deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De rechtbank wil hiermee garanderen dat [minderjarige 1] zo spoedig mogelijk daadwerkelijk naar school gaat in [woonplaats 2] en zij wil voorkomen dat dit voorlopig niet zou kunnen door een eventuele hoger beroepsprocedure.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2011 in [woonplaats 1] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2015 in [woonplaats 1] hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder;
5.2.
verleent aan de moeder toestemming om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verhuizen naar [woonplaats 2] (of directe omgeving);
5.3.
verleent aan de moeder toestemming om [minderjarige 1] in te schrijven op het [school] in [woonplaats 2] ;
5.4.
bepaalt voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat het contact tussen de vader en de kinderen onder begeleiding van hulpverlening wordt hersteld en opgebouwd, een en ander onder regie van de GI;
5.5.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.M. Dölle, voorzitter, mr. T. ter Brugge en mr. M. van den Bosch, rechters, allen tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken 7 november 2025, in aanwezigheid van mr. J. Dijkstra als griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan tegen deze beschikking hoger beroep worden ingesteld door een advocaat bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
- door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!