3.1.De Raad is bij beschikking van 15 augustus 2025 opgedragen zich nader uit te laten over en eventueel gebruik te maken van de bevoegdheid ex artikel 1:278 BW, dat wil zeggen dat de Raad kan verzoeken om de vader in het gezag te herstellen, al dan niet in combinatie met een verzoek tot ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] . Ook kon de Raad zich uitlaten over toepassing van artikel 1:299a BW, dat wil zeggen de mogelijkheid dat de pleegouders belast worden met het gezag.
De Raad concludeert in het rapport als volgt:
“9. Beantwoording van de onderzoeksvraag
Is het in het belang van de minderjarige dat vader in zijn gezag wordt hersteld, al dan niet in combinatie met een ondertoezichtstelling, of dat pleegouders worden benoemd tot voogd over de minderjarige?
[kind 1] en [kind 2] zijn middels kinderbeschermingsmaatregelen op zeer jonge leeftijd uit huis geplaatst en hebben na verschillende verblijfplekken vanaf 2015 tot en met 24 augustus 2025 een vaste plek in het gezinshuis van [naam gezinshuis] gehad. Per 24 augustus 2025 wonen de kinderen weer bij hun vader thuis.
Het contact tussen de kinderen en hun ouders was wisselend tot 2023. In februari 2023 is moeder plotseling overleden. Hierna is het contact tussen de kinderen, hun vader en de andere broers en zussen geïntensiveerd en verbleven de kinderen vele weekenden en langere periodes in de vakanties bij vader. Dit heeft ertoe geleid dat de kinderen hun band met vader en de andere gezinsleden verder hebben opgebouwd en versterkt.
Uit het onderhavige onderzoek komt naar voren dat [kind 1] en [kind 2] veerkrachtig zijn. Zij hebben meerdere ingrijpende jeugdervaringen meegemaakt, zoals de uithuisplaatsing en overplaatsingen en het plotselinge overlijden van hun moeder. Toch maken zij op dit moment een sterke indruk. Zij hebben lange tijd in het gezinshuis een stabiele basis gekend, waar zij veiligheid, voorspelbaarheid en structuur en beschikbare opvoeders hebben gehad, met ruimte en stimulans. De kinderen hebben zich ontwikkeld tot zelfredzame, zelfstandige en ondernemende pubers/adolescenten.
[kind 1] heeft de Havo afgerond en ze oriënteert zich op het vervolgonderwijs. Ondertussen heeft ze bijbaantjes (horeca en reclamespotjes opnemen) en ze onderhoudt ook goede sociale contacten. [kind 1] komt voldoende tegemoet aan haar ontwikkelingstaken (o.a. actieve participatie in de maatschappij en verdere vorming van eigen identiteit), gericht op de volwassenheid. De verwachting is dat zij ook haar leven actief vorm zal geven in de nieuwe woonsituatie bij vader. Ten tijde van het onderzoek is zij nog maar kort bij vader, en is zij nog in de oriënterende fase met betrekking tot bijbaantjes en hobbies. Wel onderhoudt zij actief haar sociale contacten en geniet zij van het intensieve contact met familie.
[kind 2] volgt Havo 4 en heeft daarnaast een bijbaantje. Hij geniet van het wonen bij vader en onderdeel zijn van het familieleven. Hij heeft zijn school voortvarend bij vader opgepakt, is ondernemend en vertelt enthousiast over zijn huidige leven. Vanuit het professionele netwerk wordt als aandachtspunten genoemd dat [kind 2] vanuit eigen belang en onbewust soms bepaald gedrag vertoont dat anderen storend vinden. Dit wordt geduid als gedrag samenhangend met een hechtingsstoornis. De gezinsleden ervaren dit gedrag bij [kind 2] echter niet en beschrijven vooral een betrokken zoon en broertje, die niet zijn eigen belang vooropstelt. [kind 2] herkent zichzelf ook niet in de informatie over de genoemde hechtingsstoornis en meent juist wel goede contacten met leeftijdsgenoten aan te gaan, ook op de huidige school. Hij weerspreekt de visie van [naam gezinshuis] over de noodzaak voor een omgeving waarin meer structuur, sturing en ondersteuning geboden wordt, met externe aandacht voor de balans tussen zijn schoolse taken en andere activiteiten. [kind 2] vindt dat hij zelf die balans al enkele jaren bewaakt. Hij hanteert een strakke dagstructuur waarin sporten, school en huiswerk worden bewaakt. [kind 2] is initiatiefrijk; hij heeft op de huidige school voortvarend overleg gezocht en afspraken gemaakt over de combinatie van zijn schoolwerk en bijbaantje, zolang hij goede schoolresultaten heeft en hij geen toetsen mist. De RvdK ziet dat hij zowel cognitief als sociaal op dit moment voldoende tegemoetkomt aan zijn ontwikkelingstaken (o.a. actieve participatie in de maatschappij, onderwijs en verdere vorming van eigen identiteit), gericht op de jongvolwassenheid.
Opvallend vindt de RvdK de geringe behoefte aan contact met de gezinshuisouders bij wie [kind 1] en [kind 2] 10 jaar hebben gewoond. [kind 2] geeft aan zich niet altijd fijn gevoeld te hebben omdat zijn gedrag, in zijn beleving, extra werd bekritiseerd. [kind 1] noemt eveneens dat zij geen diepe gesprekken had met hen en dat zij niet een band hadden waarbij het gebruikelijk was met elkaar te knuffelen. Mogelijk speelt er bij de kinderen ook een rol dat ze het lastig vinden in deze fase contact te onderhouden, omdat ze gekozen hebben bij hun vader te willen wonen. Ze zouden hiervoor ontschuldigd moeten worden, omdat het met het oog op hun levensverhaal begrijpelijk is dat zij daar nu de voorkeur aan geven. Mogelijk geeft dit meer ruimte om ook loyaal te morgen blijven aan gezinshuisouders en wordt daarmee een hechtingsbreuk voorkomen. De RvdK meent dat het behouden van het contact met de gezinshuisouders voor [kind 1] en [kind 2] van meerwaarde kan zijn. Deze gezinshuisouders kunnen passende ondersteuning bieden wanneer nodig, omdat ze [kind 1] en [kind 2] lange tijd kennen.
De RvdK gunt beide kinderen een liefdevolle en betrokken omgeving waarin ze ondersteund worden in o.a. het maken van de juiste keuzes m.b.t. belangrijke kwesties in hun leven, zoals werk en vervolgopleiding.
De RvdK ziet een groot belang in het serieus nemen van de behoefte van [kind 1] en [kind 2] om bij hun vader te zijn en veel contact met alle familieleden te hebben. De RvdK vindt het voor de verdere identiteitsvorming belangrijk dat [kind 1] en [kind 2] meer besef en kennis hebben over de Burundese cultuur (waarden, normen, gewoontes).
De RvdK ziet dat beide kinderen zich bij vader thuis fijn voelen en de kinderen vinden dat vader hen voldoende ondersteunt in hun behoefte en voldoende stimuleert. [kind 1] geeft aan dat vader haar bijvoorbeeld heeft geadviseerd in februari 2026 met een vervolgopleiding te starten zodat ze sneller sociale contacten in de nieuwe leefomgeving opbouwt. [kind 2] onderbouwt dit door aan te geven dat vader met hem de school heeft bezocht en hem geadviseerd heeft een bijbaantje of een sport te zoeken waardoor hij snel met zijn leeftijdsgenoten in contact zal komen.
De zorg over vaders opvoedcapaciteiten en de weigering van hulp/dan wel geringe profitering ervan heeft in het verleden geleid heeft tot een uithuisplaatsing en een gezagsbeëindigende maatregel betreffende [kind 1] en [kind 2] . Er is zorg over met name de mate waarin vader emotioneel beschikbaar is en of hij voldoende aan kan sluiten bij de behoeften van de kinderen in hun ontwikkelingsfase. Daarnaast blijft het gebrek aan een goede samenwerking met Nidos een grote zorg waardoor er zicht ontbreekt op vaders situatie. Er bestaat een risico dat de meerderjarige broers en zussen de opvoedtaken van vader (deels) overnemen. Dit is enerzijds begrijpelijk; de oudere broers en zus hebben hun weg gevonden in de samenleving en kennen zowel hun vader en de culturele achtergrond van de familie als de Nederlandse cultuur en samenleving goed en hebben daarnaast een gedeelde geschiedenis. Zij kunnen elkaar steunen vanuit hun bekendheid met elkaars leefwereld. De situatie voor [kind 1] en [kind 2] wordt onwenselijk als ze alleen op hun jonge meerderjarige broers en zus terug kunnen vallen. Vader geeft de basale opvoedingscontext vorm en is hiervoor primair verantwoordelijk. De RvdK deelt de visie van Nidos dat het wenselijk zou kunnen zijn dat de kinderen voor meer complexe vraagstukken met iemand buiten het gezin zouden kunnen overleggen en hun ideeën, twijfels en behoeften zouden kunnen delen, los van loyaliteit.
De RvdK ziet ook beschermende factoren waaronder een sterke band tussen de gezinsleden en hun inzet voor elkaar. Het is aannemelijk dat binnen deze cultuur de volwassen kinderen hun ouders en hun jongere broertjes en zusjes actief ondersteunen. In de huidige situatie wordt gezien dat de oudere broers vader ontlasten en ondersteunen door het contact te onderhouden met de instanties/Nidos. Deze taak is ook op zich genomen steunend, omdat vader onvoldoende de Nederlandse taal beheerst. De RvdK meent dat het goed is dat het netwerk betrokken wordt in het creëren en behouden van een goede (leef)situatie van de minderjarigen waarbij als voorwaarde moet blijven gelden
dat vader als hoofdopvoeder, zelf de beslissingen dient te blijven nemen, al dan niet in afstemming met derden. Hiervoor is het nodig dat vader goed geïnformeerd is over de noodzakelijke kwesties wat hij kan realiseren door zelf ook initiatief te nemen, mee te gaan naar bijvoorbeeld de school zoals hij nu reeds doet en ook zelf om informatie te vragen.
De huidige woonsituatie van de kinderen is vastgelegd in de beschikking van 15 augustus 2025. De rechtbank heeft dit gedaan in de vorm van een “ordemaatregel.” De RvdK is van mening dat de huidige situatie voortgezet moet worden en in juridische zin moet worden geformaliseerd, waarbij het passend is dat vader weer met het gezag over [kind 1] en [kind 2] belast wordt, nu hij weer de hoofdverzorging van de kinderen draagt en vormgeeft. In de praktijk is het voor de kinderen gebleken dat het onhandig is om de zaken te regelen als de voogdij bij een instantie ligt, zoals de inschrijving op een school voor [kind 2] en voor de inschrijving van beide kinderen op het adres van vader, conform de beschikking. Inmiddels zijn beide zaken met enige vertraging geregeld en die vertraging heeft geen grote gevolgen voor de kinderen gehad maar het wordt door de kinderen wel als vervelend ervaren. De RvdK verwacht dat wanneer vader met het gezag is belast, de zaken regelen iets gemakkelijker en sneller gaat. Daarnaast betekent het gezag bij vader ook meer financiële zekerheid omdat vader dan het recht heeft om de kinderbijslag en de kindgebonden budget aan te vragen. Bij een voogdijmaatregel heeft vader dit recht niet en hoort in de kosten voor de verzorging van de kinderen gecompenseerd te worden door een voogdijinstelling. Dit lijkt niet direct bij aanvang van de datum genoemd in de beschikking goed geregeld te zijn, terwijl vader wel zorgkosten heeft ondanks zijn beperkte inkomen.
De RvdK acht het niet in het belang van de kinderen dat de gezinshuisouders met de voogdij over de kinderen worden belast omdat de kinderen niet bij hen wonen en weinig contact met hen hebben. Dit maakt het ook voor de gezinshuisouders lastig om de juiste beslissingen te nemen.
Het herstellen van vaders gezag neemt de zorg over zijn functioneren als opvoeder niet geheel weg en maakt dat hulp in de thuissituatie nodig is. De RvdK heeft een ouderschapsbeoordeling overwogen maar ziet dat deze vorm van intensieve ambulante hulp niet in verhouding staat met o.a. de leeftijd van deze kinderen en het ontbreken van motivatie van vader om aan een intensieve vorm van hulpverlening mee te werken.
De RvdK acht een laagdrempelige vorm van hulpverlening nodig om zicht te krijgen op de huidige situatie, de krachten van het systeem te bestendigen en de zorgen weg te nemen waarbij de ontwikkelingsbehoeften van [kind 1] en [kind 2] centraal staan. Het is van belang om bij vader thuis cultuur sensitieve hulpverlening in te zetten die oog heeft voor zijn waarden en normen. De RvdK gunt [kind 1] en [kind 2] ook een laagdrempelige vorm van hulpverlening (bijvoorbeeld een jongerencoach) die hen een luisterend oor biedt, oog houdt voor de ruimte die er bij de kinderen is om contact met het gezinshuis
onderhouden wordt en hen, naast vader, steunt en stuurt in het nemen van juiste beslissingen. Hierbij is het van belang oog te houden voor hun eigen behoefte met een meer of minder frequent contact. Mogelijk kan eerst volstaan worden met een gezinsondersteuner die oog houdt voor eventuele vraagstukken bij de kinderen.
De terugplaatsing bij vader is een grote overgang voor [kind 1] en [kind 2] die jarenlang middels kinderbeschermingsmaatregel(en) in o.a. het gezinshuis hebben gewoond. De RvdK acht het van essentieel belang dat er goed zicht komt op vaders opvoedingssituatie, dat er waar nodig bijgestuurd en ondersteund wordt en dat er gewaakt wordt over een goede schoolgang van [kind 2] en juiste ondersteuning voor [kind 1] bij het kiezen van bijvoorbeeld vervolgonderwijs. Gelet op de grote overgang in de situatie en de houding van vader en de kinderen wat betreft de hulpverlening en de neiging deze af te houden, is naar de mening van de RvdK het vrijwillig kader ontoereikend. De RvdK acht een ondertoezichtstelling noodzakelijk om zicht te krijgen op de situatie van beide kinderen, hen te ondersteunen in hun ontwikkelingstaken richting zelfstandigheid en vader handvatten te geven hoe hij zelf de kinderen hierin kan steunen. Noodzakelijk blijft dat vader inspanning levert in de samenwerkingsrelatie met de beoogde GI en mogelijk met een nieuwe start, vanuit het thuiswonen van deze kinderen, een nieuwe positieve samenwerkingsrelatie kan gaan opbouwen.
RvdK verzoekt om een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar voor [kind 2] , en tot haar meerderjarigheid van [kind 1] . De RvdK meent dat deze duur van de maatregel noodzakelijk is om de overbruggingsperiode goed te begeleiden en zicht te houden op de leefsituatie van [kind 1] en [kind 2] . Gelet op het feit dat Nidos de voogdijmaatregel heeft uitgevoerd, acht de RvdK het in het belang van [kind 1] en [kind 2] dat Nidos de maatregel ondertoezichtstelling uitvoert. De RvdK heeft geen illusie dat de samenwerking tussen vader een gecertificeerde instelling zal verbeteren als een andere instantie de maatregel uitvoert.”