In deze zaak vorderde [eiser], die in dienst was van [gedaagde sub 2] en eerder bij [gedaagde sub 1] werkte, betaling van achterstallig salaris. [eiser] stelde dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk waren voor zijn loon op basis van artikel 7:616a BW, omdat zijn loonkosten door [gedaagde sub 2] aan [gedaagde sub 1] waren doorbelast. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] was geëindigd door de indiensttreding bij [gedaagde sub 2]. Desondanks werd [gedaagde sub 1] hoofdelijk aansprakelijk geacht voor het salaris van [eiser] op grond van de ketenaansprakelijkheid in het concern. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van het achterstallige salaris toe, maar wees de vordering op basis van de intentieovereenkomst af. Tevens werd [gedaagde sub 1] veroordeeld tot het verstrekken van salarisstroken en het betalen van beslag- en proceskosten.