ECLI:NL:RBNNE:2025:5338

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
C/18//248314 / FT RK 25/1022
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

Op 3 december 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een dwangakkoord heeft ingediend. Verzoekster, geboren in 1979, heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij zij een nulaanbod deed, wat betekent dat zij hen een uitkering van 0% aanbiedt in ruil voor kwijtschelding van hun vorderingen. De schuldeisers, waaronder Menzis Zorgverzekeraar N.V. en Tinka, hebben het aanbod niet aanvaard, met als argument dat het verzoek niet deugdelijk gemotiveerd is en dat de WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen) een beter vooruitzicht biedt voor hen.

De rechtbank heeft de procesgang gevolgd, waarbij op 18 september 2025 het verzoekschrift is ingediend en op 19 november 2025 de zitting heeft plaatsgevonden. Tijdens de zitting heeft de schuldhulpverlener van verzoekster een nadere toelichting gegeven op het verzoek, waarbij werd aangegeven dat er wel afloscapaciteit is, maar dat deze zeer beperkt is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het aanbod niet goed en betrouwbaar is gedocumenteerd en dat niet voldoende duidelijk is dat het bod het uiterste is waartoe verzoekster financieel in staat is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldeisers die niet met het nulaanbod hebben ingestemd, in redelijkheid tot hun weigering hebben kunnen komen. De rechtbank heeft het verzoek tot oplegging van een dwangakkoord afgewezen, met de overweging dat de belangen van de schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoekster. De rechtbank heeft verzoekster verzocht om binnen vier weken te laten weten of zij haar verzoek om toelating tot de WSNP wenst te handhaven. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. N.A. Baarsma.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
zaaknummer: C/18//248314 / FT RK 25/1022
vonnis van 3 december 2025
in de zaak van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen verzoekster,
tegen

1.Menzis Zorgverzekeraar N.V.,

Postbus 75000, 7500 KC Enschede;

2.Menzis Zorgverzekeraar N.V.,

vertegenwoordigd door LAVG Gerechtsdeurwaarders,
Postbus 774, 9700 AT Groningen,
dossiernummer: [nummer]
hierna te noemen Menzis;

3.Tinka,

vertegenwoordigd door Intrum,
Postbus 36000, 1020 MA Amsterdam,
hierna te noemen Tinka;

4.Wensink Schade B.V.,

vertegenwoordigd door van Dalfsen & Partners,
gevestigd te Schering 31-33, 8281 JW te Genemuiden,
hierna te noemen Wensink.
PROCESGANG
Op 18 september 2025 is ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
De rechtbank heeft diverse stukken opgevraagd, deze zijn ingekomen op 23 september 2025.
LAVG heeft namens Menzis op 17 november 2025 een verweerschrift ingediend.
Brink Bewindvoering heeft op 17 november 2025 laten weten dat Wensink alsnog heeft ingestemd met het aangeboden akkoord.
Het verzoekschrift tot vaststelling van een dwangakkoord is behandeld ter zitting van
19 november 2025. Hierbij zijn verschenen verzoekster, bijgestaan door [schuldhulpverleners van schuldhulpbedrijf] (hierna te noemen: de schuldhulpverlener).
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.
RECHTSOVERWEGINGEN
Verzoekster heeft op 7 februari 2025 een schuldregeling aan haar schuldeisers aangeboden. Dit voorstel houdt in dat aan de schuldeisers een uitkering van 0% wordt aangeboden, tegen kwijtschelding van hun vorderingen (een zogeheten nulaanbod).
Menzis heeft twee vorderingen op verzoekster en laat zich ten aanzien van één van deze vorderingen vertegenwoordigen door LAVG. Voor zover de rechtbank kan nagaan, is enkel ten aanzien van die laatste vordering verweer gevoerd. Waar in het hierna volgende verwezen wordt naar Menzis heeft dat betrekking op de vordering waarin Menzis wordt vertegenwoordigd door LAVG.
De schuldregeling is door alle schuldeisers behalve Menzis en Tinka aanvaard.
Op 17 november 2025 heeft LAVG namens Menzis een verweerschrift ingediend. Menzis heeft (kort samengevat) de volgende redenen voor haar weigering opgegeven: het verzoek is niet deugdelijk gemotiveerd. De WSNP biedt een beter vooruitzicht voor de schuldeisers. Gelet op het aanbod biedt het minnelijk traject geen voordeel ten opzichte van de WSNP. Het aanbod is niet het maximaal haalbare.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij een half jaar heeft meegewerkt aan een re-integratietraject. De bedoeling is dat zij stapje voor stapje weer aan het werk gaat. Verzoekster heeft gesprekken met een psycholoog. Binnenkort krijgt zij een andere jobcoach.
Ter zitting heeft de schuldhulpverlener een nadere toelichting gegeven op het verzoek. Er is wel afloscapaciteit, maar slechts een kleine € 50,00 per maand. Met het huidige aanbod krijgen de schuldeisers meer dan in een WSNP-traject, dat is de achterliggende gedachte van dit verzoek. De afloscapaciteit is niet in het aanbod aan de schuldeisers gebruikt, omdat de afloscapaciteit in feite te verwaarlozen is. Er komt wellicht nog geld vrij vanuit een erfenis uit Polen van de vader van verzoekster. Onduidelijk is wanneer en welk bedrag dit is.
Als verzoekster in behandeling is van een psycholoog zou daar wel een verklaring van opgevraagd kunnen worden.
BEOORDELING
De rechtbank zal het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord afwijzen. Hieronder wordt dit oordeel uitgelegd.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat verweerders, waaronder Menzis, weigeren in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij mensen met schulden zich maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen (van een (groot) deel) van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeisers in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoeker zelf, van de weigerende schuldeisers en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier niet op zijn plaats is.
Blijkens de wetsgeschiedenis (MvT Kamerstukken II 2004/05, 29 942, nr. 3 p. 18) bij de totstandkoming van art. 287a Fw kan een groot aantal toetsingscriteria van belang zijn bij de beantwoording van de vraag of de desbetreffende weigerende schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Zo is onder meer van belang:
of het voorstel goed en betrouwbaar is gedocumenteerd;
of voldoende duidelijk is dat het bod dat is gedaan het uiterste is waartoe verzoeker financieel in staat moet worden geacht;
of het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht biedt voor de schuldeisers en hoe groot de kans is dat zij in dat geval dan evenveel of meer zullen ontvangen.
De aangeboden buitengerechtelijke schuldregeling is een ‘nulaanbod’. Bij het bepalen van de hoogte van het aangeboden percentage is uitgegaan van het huidige inkomen van verzoekster dat bestaat uit een Participatiewet-uitkering. Nog daargelaten dat er een (zij het geringe) afloscapaciteit is, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk dat het voorliggende bod het uiterste is waartoe verzoekster financieel is staat kan worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is onvoldoende duidelijk geworden waarom verzoekster niet in staat zou zijn om (minimaal) 36 uur per week te werken. Verzoekster heeft weliswaar toegelicht dat zij momenteel niet in staat is fulltime te werken en dat zij in het kader van de Participatiewet heeft meegewerkt aan een re-integratietraject, maar onderliggende stukken dan wel medische stukken waaruit de arbeidsongeschiktheid van verzoekster blijkt ontbreken. Dit klemt te meer nu verzoekster ter zitting heeft verklaard dat het de bedoeling is dat zij stapje voor stapje weer aan het werk gaat. De rechtbank kan dus niet zonder meer vaststellen dat de huidige afloscapaciteit van verzoekster blijvend is. Het voorstel is dan ook niet het maximaal haalbare.
Naar het oordeel van de rechtbank kan bovendien niet worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd. Uit de bijgevoegde correspondentie blijkt dat er een nulaanbod aan de schuldeisers is gedaan. Ter zitting heeft schuldhulpverlening verklaard dat van een nulaanbod geen sprake is, maar dat er wel afloscapaciteit beschikbaar is en dat er mogelijk nog een uitkering uit de nalatenschap van de vader van verzoekster te verwachten is. Dat kan echter nog een tijd duren, nu de erfenis in Polen is opengevallen en ook daar wordt afgewikkeld. Ten aanzien van het niet benutten de afloscapaciteit van verzoekster heeft de schuldhulpverlener ter zitting verklaard dat hij denkt dat het niet is aangeboden omdat het om een in feite te verwaarlozen bedrag gaat. Uit de stukken kan niet worden opgemaakt dat de bovenstaande informatie met de schuldeisers is gedeeld en dat zij dit in hun afweging hebben kunnen betrekken. Ook uit de verklaring op grond van artikel 285 lid 1 Fw bij het WSNP-verzoek kan niet worden opgemaakt dat er een uitkering voor de schuldeisers beschikbaar is. Het percentage van het aanbod is in deze verklaring niet opgenomen en de afloscapaciteit bedraagt volgens deze verklaring € 0,00 per maand.
Het bovenstaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de schuldeisers die niet met het nulaanbod hebben ingestemd in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
Het verzoek zal dus worden afgewezen.
Op het verzoek om toelating tot de WSNP zal de rechtbank bij afzonderlijk vonnis beslissen. Verzoekster wordt verzocht om de rechtbank binnen vier weken na vandaag te laten weten of zij haar verzoek om toelating tot de WSNP wenst te handhaven.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Baarsma, en in het openbaar uitgesproken op
3 december 2025, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.