ECLI:NL:RBNNE:2025:5347

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
19 december 2025
Zaaknummer
C/18/25/333 R
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelatingsverzoek tot de wettelijke schuldsaneringsregeling met toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft verzoeker op 22 september 2025 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp). De behandeling vond plaats op 26 november 2025, waarbij verzoeker samen met zijn schuldhulpverlener en andere betrokkenen aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in een problematische financiële situatie verkeert, met een schuldenlast van € 55.961,22, en dat hij recentelijk gedetineerd is geweest. De rechtbank overweegt dat de recente detentie in beginsel een toelating tot de Wsnp in de weg staat, maar dat op grond van de hardheidsclausule (artikel 288 lid 3 Fw) het verzoek toch kan worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker zijn omstandigheden onder controle heeft gekregen. De rechtbank heeft geconstateerd dat verzoeker blijk heeft gegeven van een serieuze houding en dat er inmiddels sprake is van een stabiele woon- en leefsituatie. De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek toe te wijzen en de termijn van de schuldsaneringsregeling vast te stellen op 18 maanden, te rekenen vanaf de datum van het vonnis. De rechtbank heeft mr. H.J. Idzenga benoemd tot rechter-commissaris en de bewindvoerder belast met het openen van aan de schuldenaar gerichte correspondentie. De uitspraak is gedaan door mr. N.A. Baarsma en openbaar uitgesproken op 3 december 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
zaaknummer: C/18/25/333 R

vonnis van 3 december 2025

in de zaak van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 19780 te [geboorteplaats] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoeker.

PROCESGANG

Verzoeker heeft op 22 september 2025 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van 26 november 2025. Daarbij is verzoeker verschenen tezamen met de heer [schuldhulpverlener] , schuldhulpverlener en werkzaam bij gemeente Sudwest Fryslân. Verder zijn verschenen mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , werkzaam bij [bedrijf 1] (beschermingsbewindvoerder) en de heer [begeleider] , ambulant begeleider van verzoeker en werkzaam bij [bedrijf 2] .

RECHTSOVERWEGINGEN

De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 van Verordening 2015/848 van de Raad van de Europese Unie bevoegd deze hoofdprocedure te openen nu het centrum van de voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
Gebleken is dat verzoeker in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met betaling van zijn schulden.
Op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b Faillissementswet (Fw) wordt een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
Van een dergelijke situatie is in beginsel geen sprake indien de schuldenaar schulden heeft die voortvloeien, dan wel indirect, uit een onherroepelijke veroordeling als bedoeld in artikel 358 vierde lid Fw ter zake van een of meer misdrijven, welke veroordeling onherroepelijk is geworden binnen vijf jaar voor de dag van het verzoekschrift, tenzij de rechter aanleiding ziet een langere termijn in acht te nemen.
In verband hiermee wordt het volgende overwogen. Verzoeker heeft een schuldenlast van in totaal € 55.961,22. Blijkens het door de rechtbank opgevraagde uittrekstel van de Justitiële Informatiedienst, die met verzoeker ter zitting is besproken, heeft verzoeker (met inbegrip van de preventieve hechtenis) gedetineerd gezeten van 12 december 2024 tot en met 19 januari 2025.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard roerige jaren achter de rug te hebben. Na het faillissement van zijn bedrijf, is hij jarenlang zwervend geweest en in meerdere steden is het niet gelukt een uitkering te ontvangen wegens het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats. Ten aanzien van de detentie heeft verzoeker verklaard dat hij nog in een proeftijd zat en dat zijn vriendin een pinpas heeft gestolen en dat met deze pinpas is gepind. De financiële nood was zo hoog dat verzoeker geen andere uitweg zag op dat moment.
De rechtbank stelt vast dat de recente detentie in beginsel een toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg staat.
Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan echter, ondanks het feit dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 288, lid 1, aanhef en onder b Fw zich voordoet, op grond van artikel 288 lid 3 Fw toch worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen (de zogenaamde hardheidsclausule).
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op de hardheidsclausule in ieder geval aannemelijk dient te zijn dat de oorzaak van de problematiek die tot de schulden heeft geleid onder controle is. Er dient met andere woorden sprake te zijn van een bestendige gedragsverandering waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen. Voor de rechtbank is voldoende aannemelijk dat verzoeker ter zitting blijk heeft gegeven van een serieuze en saneringsgezinde houding. Bij de rechtbank is dan ook het vertrouwen ontstaan dat verzoeker de verplichtingen uit de WSNP naar behoren zal nakomen. Daarbij laat de rechtbank meewegen dat bij het verzoekschrift een verklaring van een reclasseringsmedewerker is overgelegd, waarin die heeft verklaard dat hij er voldoende vertrouwen in heeft dat verzoeker kan voldoen aan de voorwaarden van een Wsnp-traject. De feiten (het gebruiken van een door partner gestolen bank pas en het doen van onduidelijke transacties via markplaats twee jaar geleden), die tot detentie hebben geleid, zijn volgens de reclasseringsmedewerker gepleegd in een periode, waarin er sprake is geweest van continue geldzorgen. Verder zijn er niet expres schulden gemaakt. Voorts acht de rechtbank van belang dat zowel de ambulant begeleider als de beschermingsbewindvoerder ter zitting hebben verklaard dat er inmiddels sprake is van een stabiele woon- en leefsituatie en een stabiel budget. De rechtbank is derhalve van oordeel dat sprake is van een keer ten goede en zal het verzoek daarom toewijzen.
De Wsnp duurt in principe 18 maanden. Artikel 349a lid 1 Fw bepaalt dat de termijn van de schuldsaneringsregeling begint op de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, dan wel van de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling indien die eerder is gelegen.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker niet heeft verzocht om een eerdere ingangsdatum. Aan de hand van de ingediende stukken en hetgeen ter zitting is besproken ziet de rechtbank - mede gezien de (relatief) recente strafbare feiten - ook geen aanleiding om een eerdere ingangsdatum te bepalen.

BESLISSING

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [plaats] ,
- stelt de termijn van de regeling vast op 18 maanden te rekenen vanaf de datum van dit vonnis;
­ benoemt tot rechter-commissaris mr. H.J. Idzenga,
en tot bewindvoerder [bewindvoerder] ,
gevestigd te [adres] ;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brievenen telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Baarsma en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2025 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.