ECLI:NL:RBNNE:2025:5352

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
19 december 2025
Zaaknummer
C/18/25/334 R
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelatingsverzoek WSNP met toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft verzoekster op 22 september 2025 een verzoekschrift ingediend voor de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp). Dit verzoek is behandeld op de zitting van 26 november 2025, waar verzoekster aanwezig was met haar beschermingsbewindvoerder en schuldhulpverlener. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster in een situatie verkeert waarin zij heeft opgehouden te betalen en dat er een aanzienlijke schuldenlast is van € 15.296,87, voornamelijk bestaande uit vorderingen van het UWV en de Belastingdienst. De rechtbank heeft overwogen dat verzoekster niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van een deel van haar schulden, maar heeft ook gekeken naar de mogelijkheid om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank concludeert dat verzoekster haar situatie heeft verbeterd sinds de instelling van het beschermingsbewind op 23 april 2025 en dat er sindsdien geen nieuwe schulden zijn ontstaan. Daarom heeft de rechtbank besloten het verzoek tot toelating tot de Wsnp toe te wijzen, met een ingangsdatum van 1 januari 2025. De termijn van de schuldsaneringsregeling is vastgesteld op 18 maanden, eindigend op 1 juli 2026. De rechtbank heeft mr. D.J. Klijn benoemd tot rechter-commissaris en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
zaaknummer: C/18/25/334 R

vonnis van 3 december 2025

in de zaak van:

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: verzoekster.

PROCESGANG

Verzoekster heeft op 22 september 2025 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: Wsnp).
Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van 26 november 2025 Daarbij is verzoekster verschenen tezamen met haar beschermingsbewindvoerder mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , werkzaam bij [bedrijf 1] , en haar schuldhulpverlener de heer [schuldhulpverlener] , werkzaam bij Kredietbank Nederland.

RECHTSOVERWEGINGEN

De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 van Verordening 2015/848 van de Raad van de Europese Unie bevoegd deze hoofdprocedure te openen nu het centrum van de voornaamste belangen van verzoekster in Nederland ligt.
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
Gebleken is dat verzoekster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat zij niet zal kunnen voortgaan met betaling van haar schulden.
Op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b Faillissementswet (Fw) wordt een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
In verband hiermee wordt het volgende overwogen. Uit het verzoekschrift is gebleken dat verzoekster een schuldenlast heeft van € 15.296,87. Dit betreffen met name vorderingen die zijn ontstaan in de periode van 2022 tot en met 2024, waaronder schulden aan het UWV van € 3.697,95 terzake teruggevorderde WW-uitkering. Verder zijn er vorderingen van de Belastingdienst terzake een aanslag inkomstenbelasting 2024 van € 2.597,00 en een terugvordering van teveel ontvangen huur- en zorgtoeslag over het jaar 2022 van in totaal € 2.845,00.
Ter zitting heeft de rechtbank met verzoekster besproken dat zij op haar bankrekening
in drie maand tijd ruim € 490,00 heeft overgemaakt aan [bedrijf 2] . Verzoekster heeft verklaard dat zij is opgelicht en dat zij daarvan aangifte heeft gedaan bij de politie. Het daadwerkelijke bedrag is nog hoger. Verzoekster heeft aangegeven dat zij in het verleden vaak veel te goed van vertrouwen is geweest. Verzoekster weet nu dat ze geen geld heeft om aan anderen te geven.
Ter zitting heeft verzoekster verder verklaard dat de oorzaak van de schulden aan de Belastingdienst en het UWV de wisselende inkomsten zijn, die zij beeft ontvangen, waardoor er achteraf bleek dat er teveel huur- en zorgtoeslag werd ontvangen en ten onrechte uitbetaalde WW-uitkering is teruggevorderd.
De rechtbank stelt vast dat verzoekster ten aanzien van een deel van de schulden niet als te goeder trouw kan worden aangemerkt. In de drie jaar voorafgaand aan het indienen van het verzoek is een groot deel van de schulden ontstaan, waaronder diverse belastingschulden en schulden aan het UWV. Als uitgangspunt geldt dat verzoekster ten aanzien van deze schulden niet te goeder trouw moet worden geacht. Dit betekent dat verzoekster in beginsel niet kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan echter, ondanks het feit dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 288, lid 1, aanhef en onder b Fw zich voordoet, op grond van artikel 288 lid 3 Fw toch worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen (de zogenaamde hardheidsclausule).
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op de hardheidsclausule in ieder geval aannemelijk dient te zijn dat de oorzaak van de problematiek die tot de schulden heeft geleid onder controle is. Er dient met andere woorden sprake te zijn van een bestendige gedragsverandering waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting genoegzaam gebleken dat de situatie waarin verzoekster nu verkeert zodanig anders is dan ten tijde van het ontstaan van de schulden dat gesproken kan worden van “een keer ten goede”. Per 23 april 2025 is beschermingsbewind ingesteld. Sindsdien zijn er geen nieuwe schulden ontstaan. Verder heeft verzoekster ter zitting er blijk van gegeven zich bewust van te zijn dat zij vaak te goed van vertrouwen is. Verzoekster heeft de juiste stappen gezet om te voorkomen dat zij opnieuw wordt opgelicht. De rechtbank zal het verzoek tot toelating tot de Wsnp daarom toewijzen.

Ingangsdatum Wsnp

De Wsnp duurt in principe 18 maanden. Artikel 349a lid 1 Fw bepaalt dat de termijn van de schuldsaneringsregeling begint op de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, dan wel van de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling indien die eerder is gelegen.
De schuldhulpverlener heeft verzocht om de Wsnp per 11 juni 2024 te laten gaan. Ter zitting is voorgesteld om de Wsnp per 1 januari 2025 in te laten gaan, omdat niet duidelijk is dat verzoekster daarvoor aan de voorwaarden voldeed om een eerdere ingangsdatum te bepalen. Verzoekster heeft ter zitting daarmee ingestemd. De rechtbank ziet aanleiding om de ingangsdatum te bepalen op 1 januari 2025 omdat er vanaf 1 januari 2025 maximaal is afgedragen aan de boedel. Daarnaast is de rechtbank op basis van de overgelegde stukken en hetgeen verzoekster ter zitting heeft verklaard gebleken dat verzoeker vanwege haar medische situatie vanaf 1 januari 2025 niet in staat was om betaalde arbeid te verrichten.

BESLISSING

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoekster] ,
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ;
- stelt de termijn van de regeling vast op 18 maanden te rekenen vanaf 1 januari 2025, waardoor deze termijn eindigt op 1 juli 2026;
­ benoemt tot rechter-commissaris mr. D.J. Klijn,
en tot bewindvoerder [bewindvoerder] ,
gevestigd te [adres] ;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenares gerichte brievenen telegrammen;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Baarsma en in het openbaar uitgesproken op
3 december 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.