ECLI:NL:RBNNE:2025:544

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
C/18/241276 KG RK 24/413
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure betreffende ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

Op 11 februari 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland een verzoek tot wraking afgewezen. De verzoekster, wonende te Witteveen, had mr. F.V. Marquenie, de rechter belast met haar zaak, gewraakt op basis van vermeende vooringenomenheid. De verzoekster stelde dat de rechter haar tijdens de mondelinge behandeling niet had laten uitpraten en niet naar haar had geluisterd. Ook werd aangevoerd dat haar dochter niet was uitgenodigd voor een gesprek met de rechter, wat volgens de verzoekster gebruikelijk was. Daarnaast betoogde de verzoekster dat de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing te laat waren ingediend, wat volgens haar had moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de rechter.

De rechter, mr. F.V. Marquenie, heeft in een schriftelijke reactie aangegeven dat er geen concrete feiten of omstandigheden zijn die haar vooringenomenheid zouden kunnen aantonen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2025 was de verzoekster aanwezig via videoverbinding, terwijl de rechter niet verscheen. De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster voldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunten naar voren te brengen en dat de rechter zich aan de procedure had gehouden. De rechtbank oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure met het oorspronkelijke zaaknummer voortgezet zal worden. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
Zaaknummer: C/18/241276 / KG RK 24/413
Beslissing van 11 februari 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster],
wonende te Witteveen
hierna te noemen: de verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. F.V. Marquenie,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 24 december 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke aanvullingen op het wrakingsverzoek van 26 december 2024 en 9 januari 2025;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 30 december 2024.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 6 februari 2025, waarbij de verzoekster aanwezig was via een videoverbinding. De rechter heeft op voorhand laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van mr. F.V. Marquenie, privaatrechter, die is belast met de behandeling van de procedure met [zaaknummer in hoofdzaak], kort gezegd de behandeling van een verlenging van de ondertoezichtstelling en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen van de verzoekster.
2.2
De verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal waarin het mondelinge wrakingsverzoek is vermeld en de schriftelijke aanvullingen daarop, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter vooringenomen is. Ter onderbouwing van die stellingname heeft de verzoekster allereerst aangevoerd dat de rechter haar tijdens de mondelinge behandeling niet heeft laten uitpraten en niet naar haar mening heeft geluisterd. De rechter had al een duidelijke koers bepaald. Daarnaast heeft de verzoekster aangevoerd dat haar dochter niet is uitgenodigd voor een gesprek met de rechter, terwijl dit volgens de gebruikelijke gang van zaken wel had gemoeten. Tot slot heeft de verzoekster betoogd dat de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te laat zijn ingediend door de gecertificeerde instelling. Dat had volgens de verzoekster moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de rechter. De rechter is echter voorbijgegaan aan het feit dat de verzoeken niet tijdig zijn ingediend.

3.Het standpunt van de rechter

3.1
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft haar standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt per brief van 30 december 2024.
3.2
De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat aan het wrakingsverzoek geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit haar vooringenomenheid zou kunnen blijken. De rechter heeft daarbij aangegeven dat voordat aan het einde van een mondelinge behandeling een beslissing wordt genomen op verzoeken strekkende tot verlenging van een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, het noodzakelijk is om relevante informatie te verkrijgen van de betrokken partijen. In dat kader kan het nodig zijn om kritische vragen te stellen en informatie uit het dossier voor te houden die mogelijk confronterend is voor een betrokken partij. Het staat de rechter vrij het debat ter zitting te beperken tot stellingen die naar zijn of haar oordeel relevant zijn voor de beoordeling van de voorgelegde verzoeken. Volgens de rechter heeft de verzoekster voorafgaand aan de mondelinge behandeling uitgebreid verweer gevoerd en heeft zij bovendien tijdens de mondelinge behandeling ruimschoots de gelegenheid gehad om te reageren op de vragen van de rechter.

4.De beoordeling

4.1
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening gehouden worden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3
De rechtbank overweegt met betrekking tot de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling van 24 december 2024 als volgt. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een evenwichtige behandeling. De verzoekster heeft, net als de betrokken partij, de gelegenheid gekregen om haar standpunten naar voren te brengen, te reageren op hetgeen naar voren is gebracht en te antwoorden op de vragen van de rechter. De rechtbank ziet in het proces-verbaal dan ook geen aanknopingspunten voor het gevoel van de verzoekster dat zij tijdens de zitting niet is gehoord of dat de rechter haar koers al had bepaald en dus vooringenomen was. Verder blijkt uit het proces-verbaal dat de rechter vragen heeft gesteld aan de verzoekster en de betrokken partij. De rechtbank stelt voorop dat het tot de taak van een rechter behoort om tijdens de zitting nader onderzoek te verrichten door middel van het stellen van kritische vragen en het maken van kritische kanttekeningen. Een rechter kan daarbij een actieve houding aannemen en heeft daarbij een zekere mate van vrijheid. In de omstandigheid dat de rechter ter zitting vragen heeft gesteld en in de inhoud daarvan ziet de rechtbank evenmin aanknopingspunten voor de vooringenomenheid van de rechter.
4.4
Met betrekking tot de uitnodiging voor een gesprek tussen de dochter van de verzoekster en de rechter overweegt de rechtbank het volgende. Zelfs indien de dochter van de verzoekster niet voor een dergelijk gesprek is uitgenodigd conform de gebruikelijke gang van zaken, kan op basis daarvan niet zonder meer worden geconcludeerd dat de rechter vooringenomen is.
4.5
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de rechter overweegt de rechtbank als volgt. De rechter had in de onderliggende procedure nog geen eindbeslissing genomen en derhalve nog niet geoordeeld over de ontvankelijkheid of over de verzoeken strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Uit de enkele omstandigheid dat de rechter niet aanstonds heeft geoordeeld over de ontvankelijkheid, kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat de rechter vooringenomen is.
4.6
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoekster bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek tot wraking af;
5.2
bepaalt dat de procedure met [zaaknummer in hoofdzaak] wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond;
5.3
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
- de verzoekster;
- mr. F.V. Marquenie;
- de betrokken partijen.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. H.J. Idzenga, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.A. Toussaint, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.