ECLI:NL:RBNNE:2025:615

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
LEE 23/3718
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor het aanleggen van camperplaatsen nabij een recreatiewoning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 17 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe beoordeeld. Het college had op 25 juli 2023 een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van 23 camperplaatsen nabij de recreatiewoning van eiser. Eiser, die zich zorgen maakt over de gevolgen van de camperplaatsen voor zijn omgeving, heeft een zienswijze ingediend en is in beroep gegaan tegen het besluit van het college. De rechtbank heeft op 31 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van het college aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om omgevingsvergunning op 6 juni 2022 is ingediend, voordat de Omgevingswet in werking trad. Dit betekent dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft. De rechtbank concludeert dat het college niet bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen, omdat er geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) van de gemeenteraad was afgegeven. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van 25 juli 2023 en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3718

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe

(gemachtigden: [naam] en [naam] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam]en
[naam]uit [plaats] , de vergunninghouder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 25 juli 2023. [1] Met dat besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend. Het geeft hiermee toestemming voor het aanleggen van 23 camperplaatsen, op het adres [adres] te [plaats] . Eiser bezit een recreatiewoning in de nabijheid.
1.1.
Aan de besluitvorming ging vooraf dat de derde-partij op 6 juni 2022 een aanvraag omgevingsvergunning heeft ingediend. Eiser heeft een zienswijze naar voren gebracht. Met het bestreden besluit heeft het college de gevraagde vergunning verleend.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van het college en de derde-partij. Eiser heeft [naam] meegebracht. Het onderzoek is ter zitting geschorst. Het college is gevraagd of, en zo ja, hoe, er een verklaring van geen bedenkingen is verleend ten aanzien van de omgevingsvergunning gedateerd 25 juli 2023.
1.4.
Bij brief van 5 november 2024 heeft het college gereageerd. Bij e-mailbericht, verzonden op 6 november 2024 heeft het college een afschrift van een raadsbesluit in het geding gebracht. Het raadsbesluit is gedateerd 17 februari 2011. Eiser heeft te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan het geven van een inhoudelijke reactie. De derde-partij heeft inhoudelijk gereageerd. Partijen hebben desgevraagd niet aangegeven dat zij nog een nadere zitting wensen. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
Overgangsrecht
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
2.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 6 juni 2022. Uit het overgangsrecht volgt dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Beroepsgronden
3. Eiser is gekant tegen de camperplaatsen. Hij vreest de gevolgen voor de omgeving van zijn recreatiewoning. Eiser voert aan stank, lawaai en trillingen van vrachtverkeer en de landbouwvoertuigen te ervaren die in de huidige situatie langs zijn recreatiewoning rijden. De 23 campers komen daar volgens hem bij. Volgens hem is de verkeersafwikkeling zodanig dat de situatie ter plaatse onaanvaardbaar is.
Ingetrokken beroepsgronden
4. Eiser heeft ter zitting de beroepsgronden ingetrokken die zien op de landschappelijke inpassing en de toegevoegde waarde van het project. Daarom zal de rechtbank daarover geen oordeel geven.
5. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De verklaring van geen bedenkingen
6. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of het college bevoegd was het bestreden besluit te nemen. Met ambtshalve wordt bedoeld dat de rechtbank dit ook moet beoordelen als eiser daar in zijn beroepschrift geen beroepsgronden over naar voren heeft gebracht.
6.1.
Het college heeft een omgevingsvergunning verleend waarbij op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12 aanhef en onder a, onderdeel 3º, van de Wabo is afgeweken van het bestemmingsplan. Uit artikel 2.27, eerste lid van de Wabo volgt dat het college niet bevoegd is om de omgevingsvergunning te verlenen als een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) van een ander bestuursorgaan is vereist, totdat die vvgb daadwerkelijk is verleend. Op grond van artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) ie een vvgb van de gemeenteraad vereist indien het college afwijkt van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3º, van de Wabo. Dat is alleen anders indien de gemeenteraad categorieën van gevallen heeft aangewezen waarin geen vvgb is vereist. Dat volgt uit artikel 6.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht.
6.2.
Niet in geschil is dat de gemeenteraad geen vvgb heeft afgegeven voor dit concrete project. De omgevingsvergunning voor het aanleggen en realiseren van 23 camperplaatsen zou daarom pas door het college kunnen worden verleend als dit project behoort tot een categorie van gevallen die door de gemeenteraad is aangewezen waarin een vvgb niet is vereist.
6.3.
Het college heeft desgevraagd een raadsbesluit in het geding gebracht dat is gedateerd 17 februari 2011. Hierin is besloten dat de gemeenteraad van de gemeente Midden-Drenthe alle projectbesluiten waarvoor het college het bevoegde gezag is aan te wijzen als een categorie waarvoor geen vvgb afgegeven hoeft te worden wanneer van een bestemmingsplan of een beheersverordening wordt afgeweken.
6.4.
De rechtbank stelt vast dat met het raadsbesluit is beoogd dat een vvgb nooit zal zijn vereist als het college een omgevingsvergunning wil verlenen op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3º, van de Wabo. Als een vvgb nooit is vereist, dan kan dat niet worden gekwalificeerd als een aanwijzing van een categorie van gevallen als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Bor, omdat die aanwijzing zou moeten zien op een deelverzameling van gevallen (en niet op
allegevallen). Daarnaast is het niet rechtens als de bevoegdheid tot het maken van uitzonderingen bedoeld in het derde lid wordt gebruikt om de hoofdregel geheel te omzeilen. Die hoofdregel staat in artikel 6.5, eerste lid, van het Bor.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat het raadsbesluit van 17 februari 2011 bindende kracht mist. Daarom is een vvgb van de gemeenteraad vereist. Die vvgb is niet verleend. Daarom was het college in dit geval niet bevoegd om de omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo. [2] Het beroep van eiser is daarom gegrond. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo de omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit.
8. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen die in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het is aan de raad om eerst een besluit te nemen over de vvgb, naar de stand van zaken ten tijde van dat te nemen raadsbesluit, waarbij uit het overgangsrecht volgt dat de Wabo van toepassing blijft.
9. Daarnaast hebben partijen ter zitting de bereidheid uitgesproken om met elkaar over een aantal onderwerpen in gesprek te gaan. Een inhoudelijke beoordeling (al dan niet ten overvloede) van de beroepsgronden is niet in het belang van een constructief verloop van dat gesprek. Daarom draagt de rechtbank het college op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak, waarbij uit het overgangsrecht volgt dat bij de besluitvorming van het college over de aanvraag de Wabo van toepassing blijft.
10. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft niet gevraagd om vergoeding van andere kosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 25 juli 2023;
  • draagt het college op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van vergunninghouder met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,– aan eiser moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop een afschrift van deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a-b. […]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […],
d-i. […]
2-3. […]
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. […]
2°. […]
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
b-d. […]
[…]
Artikel 2.27
1. In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
2. […]
3. De verklaring kan slechts worden gegeven of geweigerd in het belang dat in de betrokken wet of algemene maatregel van bestuur is aangegeven.
4. Het bestuursorgaan dat de verklaring geeft, bepaalt daarbij dat aan de omgevingsvergunning de daarbij aangegeven voorschriften die nodig zijn met het oog op het belang, bedoeld in het derde lid, worden verbonden.
5. De verklaring wordt vermeld in de beschikking op de aanvraag. Een exemplaar ervan wordt bij ieder exemplaar van die beschikking gevoegd.
Besluit omgevingsrecht
Artikel 6.5
Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan […], niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, [...].
De verklaring kan slechts worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
De gemeenteraad kan categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
[…]

Voetnoten

1.. Gemeenteblad 2023, 327717.
2.. Vgl. rov. 4.1 van ECLI:NL:RVS:2014:3207.