ECLI:NL:RBNNE:2025:677

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
198582
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M.R. Rauwerda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van ongeboren kind van minderjarige moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 12 februari 2025 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van het ongeboren kind van een minderjarige moeder. De moeder, die op het punt staat om meerderjarig te worden, staat onder toezicht van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het ongeboren kindje onder toezicht te stellen van het Leger des Heils, vanwege zorgen over de persoonlijke problematiek van de moeder en de invloed daarvan op het ongeboren kind. De kinderrechter heeft de moeder en de bijzondere curator gehoord en vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van het ongeboren kindje, die voortkomen uit de problematiek van de moeder. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de belangen van het ongeboren kindje te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummers: C/17/198582 / JE RK 25-86 en C/17/196663 / FA RK 24/1949
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen de Raad,
over
het nog ongeboren kindje [achternaam],
hierna te noemen het ongeboren kindje.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1],
hierna te noemen de moeder of [naam] ,
wonende in [woonplaats] ,
[belanghebbende 2] ,
hierna te noemen de oma,
wonende in [woonplaats] ,
mr. M.R. Rauwerda,
hierna te noemen de bijzondere curator,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen de (betrokken) GI (gecertificeerde instelling).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 18 december 2024 (C/17/196663 / FA RK 24/1949)
heeft de rechtbank mr. Rauwerda als bijzondere curator over de moeder benoemd. Op 4 februari 2025 heeft de rechtbank het verslag van de bijzondere curator met haar bevindingen ontvangen. Nu bij de benoeming van de bijzondere curator reeds is bepaald dat deze benoeming geldt tot aan de meerderjarigheid, zal de rechtbank in deze zaak geen nadere beslissing nemen.
Op 31 januari 2025 heeft de Raad een verzoekschrift met bijlagen ingediend (C/17/198582 / JE RK 25-86). Op 6 februari 2025 is een bericht van de bijzondere curator ontvangen.
1.2.
De kinderrechter heeft op 7 februari 2025 de moeder in het bijzijn van de bijzondere curator gehoord, omdat de bevalling op de dag van de geplande zitting ingeleid wordt.
1.3.
De zitting, waarbij beide zaken zijn behandeld, met gesloten deuren heeft vervolgens plaatsgevonden op 12 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de bijzondere curator;
  • [naam] , [naam] en [naam] , namens de betrokken GI;
- [naam] , namens de Raad.
1.4.
Op uitnodiging van de kinderrechter waren tevens [naam] en [naam] , namens (de beoogde gecertificeerde instelling) het Leger des Heils aanwezig als toehoorder.
1.5.
De oma is niet ter zitting verschenen vanwege haar aanwezigheid bij de bevalling.

2.De feiten

2.1.
De moeder is minderjarig. Zij wordt op [geboortedatum] 2025 meerderjarig.
2.2.
De moeder staat onder toezicht van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (de GI). De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 27 november 2024 de ondertoezichtstelling van de moeder verlengd tot aan haar meerderjarigheid, te weten tot [geboortedatum] 2025.
2.3.
De moeder is op [geboortedatum] 2023 bevallen van [de minderjarige] ( [naam] ). De GI is sinds 28 juli 2023 belast met de voogdij over [de minderjarige] . [de minderjarige] is uit huis geplaatst en verblijft sinds december 2023 in een pleeggezin.
2.4.
De moeder is op dit moment zwanger van haar tweede kind.
2.5.
Bij beschikking van 18 december 2024 van deze rechtbank is (amtbshalve) een bijzondere curator over de moeder benoemd.

3.Het verzoek om een ondertoezichtstelling

3.1.
De Raad verzoekt het ongeboren kindje onder toezicht te stellen van het Leger des Heils voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De Raad heeft aanvankelijk in het verzoekschrift verzocht het ongeboren kindje onder toezicht te stellen op het moment dat de moeder meerderjarig wordt. Ter zitting heeft de Raad verzocht de ondertoezichtstelling - indien mogelijk - per heden te laten ingaan. Daarbij heeft de Raad - kort samengevat - het volgende naar voren gebracht.
3.2.
De Raad heeft grote zorgen over de moeder haar persoonlijke problematiek en belaste voorgeschiedenis en de invloed hiervan op het nog ongeboren kindje. Bij de moeder zijn signalen zichtbaar die duiden op onverwerkte emoties en trauma's. Ook is er sprake van zelfbepalend gedrag. Verder zijn er zorgen over de moeder haar emotionele beschikbaarheid voor haar oudste kindje [de minderjarige] en de hechting daarvan. De moeder is op jonge leeftijd opnieuw zwanger geraakt en de Raad maakt zich ernstig zorgen over de invloed van de moeder haar persoonlijke problematiek op haar draagkracht, haar (emotionele) beschikbaarheid en haar vermogen om voldoende bij het ongeboren kindje aan te sluiten (zoals sensitief en responsief reageren). Gelet op de kwetsbaarheid van de baby, de aard van de zorgen en de terugkerende ambivalentie van de moeder (en de oma) tegenover de hulpverlening, vindt de Raad een ondertoezichtstelling noodzakelijk. Het is belangrijk dat binnen het gedwongen kader intensieve hulpverlening wordt ingezet en dat zicht wordt verkregen op de opvoedvaardigheden van de moeder. Daarvoor vindt de Raad een ouder-kindopname het meest geschikt en wenselijk. De moeder is hier helaas tot op heden niet voor te motiveren. De Raad kan daarom ook meegaan in de wens van de moeder om intensieve ambulante begeleiding in te zetten, maar daarvoor is het wel van belang dat vooraf verwachtingen goed worden afgestemd, basisvoorwaarden worden gesteld, evaluatiemomenten worden gepland en dat de moeder de samenwerking aangaat met de hulpverlening. Ook is het belangrijk dat de moeder haar trauma's gaat verwerken, zodat zij meer rust ervaart en vermoedelijk emotioneel beter beschikbaar kan zijn voor het kindje.
3.3.
De Raad verzoekt het Leger des Heils te belasten met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, ondanks dat het Regiecentrum Bescherming & Veiligheid al betrokken en bekend is bij het gezin. Dit vraagt de Raad omdat de samenwerking tussen deze GI, de moeder en de oma momenteel fors onder druk staat. Met een andere gecertificeerde instelling kan volgens de Raad een nieuwe start worden gemaakt en mogelijk stappen worden gezet. Uit het raadsrapport blijkt dat de Raad een voogdijmaatregel heeft overwogen, maar hiervan af heeft gezien. De Raad vindt een ondertoezichtstelling als minst ingrijpende maatregel meer passend en hiermee kunnen de belangen van het ongeboren kindje voldoende gewaarborgd worden. De Raad heeft zich gerealiseerd dat er dan vanaf de geboorte tot de meerderjarigheid van de moeder een korte periode van maximaal [aantal] weken geen gezag zal zijn over het ongeboren kindje, maar door het gebiedsteam kan hulp geregeld worden, zodat dit deze korte periode voldoende ondervangen wordt.

4.De standpunten

De moeder
4.1.
De moeder heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt sinds de zwangerschap/bevalling van [de minderjarige] . Daarnaast ontwikkelt het nog ongeboren kindje zich goed. De moeder heeft negatieve ervaringen met een ondertoezichtstelling en zij wil daarom liever niet dat het ongeboren kindje onder toezicht wordt gesteld. De moeder wil graag zelfstandig voor het kindje zorgen en zij staat daarbij open voor ambulante hulpverlening. Mocht een ondertoezichtstelling wel nodig zijn, dan wil de moeder het liefst dat het Leger des Heils met de ondertoezichtstelling wordt belast, omdat de samenwerking met de huidige jeugdzorgwerker/voogden niet goed verloopt.
De bijzondere curator
4.2.
De bijzondere curator verzoekt primair namens de moeder het verzoek van de Raad af te wijzen. De moeder kan zich niet vinden in het geschetste beeld zoals omschreven in het raadsrapport. De zorgen die worden omschreven zien met name op het verleden en er zijn geen concrete aanwijzingen dat het nog ongeboren kindje in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De moeder dient daarom een kans te krijgen om zonder ondertoezichtstelling voor het kindje te zorgen. De moeder is van mening dat, nu zij inmiddels ouder en zelfstandiger is, zij in staat is goede beslissingen te maken in het belang van het nog ongeboren kindje. Bovendien is alles goed geregeld na de bevalling. Zo zal de moeder in het ziekenhuis bevallen en in de thuissituatie kraamzorg en aansluitend babythuiszorg ontvangen, waardoor voldoende wordt toegezien op de (veiligheid van de) baby. Subsidiair verzoekt de bijzondere curator namens de moeder de ondertoezichtstelling te laten uitvoeren door het Leger des Heils, waarbij zij in kan stemmen met een ondertoezichtstelling met ingang van vandaag. Het is in het belang van het ongeboren kindje dat - als een ondertoezichtstelling nodig wordt geacht - ook in de periode tot aan de meerderjarigheid van de moeder dingen goed geregeld en ondervangen kunnen worden. De bijzondere curator vindt dat een nieuwe, neutrale GI met de uitvoering van de ondertoezichtstelling belast moet worden. De gebeurtenissen uit het verleden, zoals de uithuisplaatsing van [de minderjarige] (die volgens de moeder onterecht is geweest), hebben nog steeds zijn weerslag op het hele systeem en zorgen voor veel wrijving tussen de moeder en de betrokken GI. Hoewel er volgens de bijzondere curator aandacht is voor deze samenwerking, is een nieuwe GI het meest wenselijk voor de moeder, zodat zij met een schone lei kan beginnen.
De GI (het Regiecentrum Bescherming & Veiligheid)
4.3.
De GI brengt naar voren dat er al jaren zorgen zijn over de ontwikkeling van de moeder, waar tot op heden onvoldoende aan is gewerkt. De GI maakt zich daarom zorgen over de invloed hiervan op het ongeboren kindje, die bij de geboorte volledig afhankelijk is van de moeder. Het is belangrijk dat er zicht komt op de ouderschapsvaardigheden van de moeder en dat zij gaat werken aan haar persoonlijke problematiek, zodat zij emotioneel beschikbaar kan zijn voor het kindje. De moeder staat wel open voor ambulante hulpverlening, maar het ontbreekt de moeder aan probleembesef en intrinsieke motivatie, waardoor de hulpverlening moeilijk van de grond komt. Het is daarom belangrijk dat iemand stevig regie voert op de situatie. De GI vindt het onwenselijke situatie dat er tot de meerderjarigheid van de moeder niet in het gezag wordt voorzien. Dit heeft te maken met het feit dat de GI van het gebiedsteam heeft begrepen dat de financiering van de babythuiszorg nog niet is geregeld, er een advies ligt tot een gezinsopname en er een kwetsbaar kindje komt waarover niemand regie voert.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt dat het kind waarvan een vrouw zwanger is, als reeds
geboren wordt aangemerkt zo dikwijls zijn belang dit vordert (artikel 1:2 Burgerlijk Wetboek (BW)). De kinderrechter merkt met toepassing van dit artikel het ongeboren kindje van de moeder als reeds geboren aan, omdat het belang van het nu nog ongeboren kindje dit vraagt.
5.2.
Op grond van artikel 1:255 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de zorg die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouder(s), niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Daarnaast dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de ouder(s) die het gezag uitoefenen binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer kunnen dragen.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat aan bovengenoemde wettelijke criteria is voldaan en zij wijst daarom het verzoek van de Raad toe. Dit betekent dat het nog ongeboren kindje onder toezicht wordt gesteld van het Leger des Heils voor de duur van twaalf maanden. De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat de zorgen over de moeder - waar binnen de ondertoezichtstelling nog onvoldoende aan is gewerkt - nog onverminderd aanwezig zijn. Deze zorgen zien met name op het belaste verleden van de moeder, haar persoonlijke problematiek, het handelen vanuit onderliggende trauma's en de invloed hiervan op het nog ongeboren kindje. Er bestaan ook al langer zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder als gevolg van haar persoonlijke problematiek en kwetsbaarheid, haar zelfbepalende gedrag en een gebrek aan probleembesef. Dit maakt dat het ongeboren kindje ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd.
5.5.
Hoewel de moeder aangeeft bereid te zijn om de (ambulante) hulpverlening te accepteren, heeft de kinderrechter er onvoldoende vertrouwen in dat de noodzakelijke hulp daadwerkelijk tot stand komt in het vrijwillig kader. De moeder is erg wantrouwend naar de hulpverlening. Dit leidt tot een terugkerend patroon van verzet tegen de hulpverlening, waardoor er weinig vooruitgang wordt geboekt. Ook in het babyhuis waar de moeder met [de minderjarige] verbleef, werd gezien dat de moeder onvoldoende gemotiveerd en beperkt begeleidbaar was. Niet alleen de moeder, maar ook de oma (waar de moeder woont) (h)erkent de zorgen niet, althans onvoldoende. Hierdoor lukt het de oma niet om richting de moeder sturend op te treden en haar positief te beïnvloeden als het gaat om het meewerken aan de hulpverlening. De kinderrechter vindt het daarom noodzakelijk dat er vanuit een gedwongen kader regie wordt gevoerd en hulpverlening wordt ingezet om de belangen van het nu nog ongeboren kindje goed in het oog te houden. Ook kan op deze manier zicht komen op de opvoedvaardigheden van de moeder en kan er tijdig ingegrepen worden waar nodig. Het is aan de te benoemen GI om de juiste hulp in te schakelen voor onder meer het zicht krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder.
5.6.
De kinderrechter acht het van belang dat het Leger des Heils belast wordt met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De samenwerking tussen de moeder, de oma en de huidige GI verloopt zeer moeizaam en een nieuwe neutrale partij kan helpen om stappen te kunnen zetten.
5.7.
De kinderrechter zal het ongeboren kindje met ingang van heden onder toezicht stellen. De kinderrechter oordeelt dat - zoals ook onder 5.1. is overwogen - de wet de mogelijkheid biedt om ook een ongeboren kind al onder toezicht te stellen, wanneer zijn belang dit vereist. Dat de moeder pas op [geboortedatum] 2025 bevoegd zal zijn om het gezag te oefenen vindt de kinderrechter geen belemmering voor het uitspreken van deze maatregel. Het is belangrijk dat er vanaf de geboorte direct voldoende (toe)zicht is op de situatie en eventuele maatregelen getroffen kunnen worden als dat nodig is. De kinderrechter heeft daarbij ook meegewogen dat zij de Raad kan volgen in zijn standpunt dat een eventuele (voorlopige) voogdijmaatregel op dit moment een te vergaand middel is. Dit zou anders kunnen zijn als bijvoorbeeld medische beslissingen genomen moesten worden, maar er zijn op dit moment geen zorgen over de medische toestand van het nog ongeboren kind.
5.8.
Het voorgaande maakt dat aan de volgende concrete bedreigingen in de ontwikkeling van het ongeboren kindje moet worden gewerkt:
- de zorgen over de veiligheid van en het bieden van structuur aan het ongeboren kindje;
- de zorgen over de persoonlijke problematiek van de moeder, waaronder trauma’s, zelfbepalend gedrag en het langdurig ontbreken van schoolgang/dagbesteding;
- de zorgen over de opvoedingsvaardigheden van de moeder en of zij adequaat emotioneel en fysiek voldoende beschikbaar is voor het ongeboren kindje;
- het ontbreken van zicht op de vader van het ongeboren kindje.
5.9.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt het ongeboren kindje onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 12 februari 2025 tot 12 februari 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.